Prima broodjes hebben ze in Leuven. Stokbrood brie, hazelnoot en abrikoos, as we speak – sorry voor de kruimels tussen de regels. Maar dit stuk gaat niet over broodjes, het gaat over “The Germanic Sandwich” en dat is een congres. De sandwich, dat zijn drie talen: Engels, Nederlands en Duits; Nederlands is de kaas in het midden. De naam “Germanic sandwich” werd in 2009 bedacht door Roel Vismans, neerlandicus uit Sheffield, maar het onderzoek naar de drie talen begint al in 1956. Toen schreef Coenraad van Haeringen het boekje “Nederlands tussen Duits en Engels“, waarin hij zijn moedertaal vergeleek met de buren links en de buren rechts. Van Haeringen maakte school: 50 jaar later kwam een groep taalkundigen in Berlijn bij elkaar om te kijken wat er heden ten dage over het onderwerp te zeggen valt. Genoeg, zo blijkt, want op de eerste “Germanic Sandwich” volgde een tweede in Sheffield (GB), een derde in Oldenburg (D) en een vierde, afgelopen weekend in Leuven (B).
Wat is er nou zo bijzonder aan deze talensandwich?
Op het eerste gezicht lijkt het eenvoudig genoeg: drie talen stammen af van dezelfde moeder – het Westgermaans – maar hebben elk hun eigen weg afgelegd en daardoor onderlinge verschillen ontwikkeld. Het meest beroemde verschil betreft de volgorde van twee werkwoorden in de bijzin:
E: … that the cat was rescued/*rescued was.
NL: … dat de kat werd gered/gered werd.
D: … dass die Katze*wurde gerettet/gerettet wurde.
Hier wordt meteen duidelijk waarom het Nederlands de middenlaag van de sandwich vormt: het finiete werkwoord staat in het Engels verplicht achteraan, in het Duits verplicht vooraan, terwijl het Nederlands beide kanten op kan.
Hetzelfde sandwich-patroon zie je ook bij het woordgeslacht,uitgedrukt op het lidwoord. Het Engels heeft slechts één bepaald lidwoord, het (noordelijke) Nederlands heeft er twee, terwijl het Duits nog steeds beschikt over de historische drie:
E: the
NL: de, het
D: der, die, das
Achter deze bekende taalfeiten schuilt een interessant fenomeen. De talen ontwikkelen zich namelijk niet zonder meer uit elkaar, maar bewegen in veel opzichten dezelfde kant op, zij het met verschillende snelheid. Het Engels loopt voorop, daarna volgt het Nederlands; het Duits is de conservatieve hekkensluiter. Dit roept twee belangrijke vragen op. Waarom ontwikkelen de talen zich in een bepaalde richting? En waarom de één sneller dan de andere? Over de richting, met name het verlies van woorduitgangen, weet de moderne taalkunde al vrij veel. Maar de oorzaken voor een snelle of juist langzame taalontwikkeling zijn minder helder. Kandidaat zijn de grootte van de sprekersgemeenschap en de hoeveelheid taalcontact. Grote communities ‘verdunnen’ de invloed van een taalgebruiker op een andere en begunstigen variatie en innovatie. Zo verandert een taal sneller. Hetzelfde effect ontstaat door de grote aantallen tweedetaalleerders in een situatie van intensief taalcontact.
Wat kon je nog meer leren in Leuven? Dat zo’n (NL) van een lidwoord in een bijvoeglijk naamwoord aan het veranderen is, net als so’n (D), terwijl zulke/solche precies de omgekeerde kant op gaat. Dat het Duits geen equivalent heeft voor het Nederlandse wel in “eerst niet en toen wel”. Of dat je in het Afrikaans kunt zeggen Die appel word door hom gezit en eet – een progressief passief!
Bijzonder aan het congres dit jaar was de toevoeging van twee nieuwe “sandwiches”. De eerste is het continuum Nederlands – Afrikaans –Engels, dat net als Nederlands – Vlaams – Engels meer differentiatie aanbrengt in het traditionele Germaanse drieluik. De tweede is de “Romance sandwich”, die de Leuvense romaniste Béatrice Lamiroy in een boeiende lezing beschrijft. Hoe deze sandwich eruitziet? De meest progessieve taal is Frans. Spaans is de meest conservatieve. Daartussen, op de plek van het Nederlands, staat het Italiaans. Een mozzarella-sandwich, zou je kunnen zeggen. Heerlijk.
Laat een reactie achter