Taal is niet bedoeld om op websites te gebruiken, om tv-programma’s in te maken, tijdschriftartikelen in te schrijven, of sonnetten, of tweets.
Taal is evolutionair gezien om te beginnen al niet bedoeld om te gebruiken ten overstaan van mensen die je niet kent. Taal werd natuurlijk altijd gebruikt in een kleine groep van zo’n honderd mensen – mensen die je goed kende.
Dat verklaart waarom menselijke zinnen altijd veel meer betekenen dan hun logische betekenis. En waarom het zo moeilijk is om die ‘andere’ betekenissen over te dragen aan mensen die je niet kent. Je zegt ‘Jopie is erin geslaagd zijn tentamen te halen’ en je bedoelt dat Jopie een sukkel is – iets wat volkomen onduidelijk is voor wie Jopie of jou of het tentamen niet kent.
Iedereen die weleens iets op het internet geschreven heeft, al is het maar een commentaar, weet ook hoe moeilijk het is om echt in het openbaar taal te gebruiken: hoe moeilijk het is om ironie over te brengen bijvoorbeeld.
Dat zou weleens de verklaring kunnen zijn waarom er zoveel zo verschillende talen en dialecten zijn en vooral waarom het na onze puberteit bijna onmogelijk wordt om een nieuwe taal te leren. Wij mensen kunnen aan iemands uitspraak feilloos horen of de ander wel of niet bij onze groep hoort. Wanneer iemand de boel kan belazeren door snel even net zo te gaan praten als jij en ik, zou die functie van taal ernstig bedreigd worden.
scienex zegt
laat ons dan nu stoppen taal te gebruiken tegen mensen die we niet kennen. ik ga me nog even bezinnen op de vraag of ik nog nieuwe mensen wil leren kennen en hoe ik dat dan zou moeten doen.
scienex zegt
laat ons dan nu stoppen taal te gebruiken tegen mensen die we niet kennen. ik ga me nog even bezinnen op de vraag of ik nog nieuwe mensen wil leren kennen en hoe ik dat dan zou moeten doen.
Gaston Dorren zegt
En dus gaan mensen smileys gebruiken. Dat de lezer weet dat ie het niet al te serieus moet opvatten.
Marc van Oostendorp zegt
Maar dat levert toch niet hetzelfde op. In de eerste plaats zit een deel van het effect van (bijvoorbeeld) ironie erin dat de luisteraar zelf vaststelt dat het ironie is. Wanneer hij dat niet (kan), werkt het niet – ook niet wanneer hij het aangereikt krijgt. Bovendien kun je een smiley zelf ook weer op eindeloos veel manieren bedoelen 🙂
Miet Ooms zegt
Dat klopt. De smiley is wel degelijk bedoelt als relativerend signaal, maar het kan de intonatie (heel belangrijk bij ironie), de lichaamstaal (gelaatsuitdrukking bv.) en de achtergrondkennis natuurlijk niet vervangen. Vandaar dat forumdiscussies ook vaak veel harder en kwetsender zijn dan wanneer dezelfde discussie aan de cafétoog zou worden gevoerd. Zelfs wanneer dezelfde woorden zouden worden gebruikt. Want dan heb je wel je hele arsenaal lichaamstaal ter beschikking en ben je normaal gesproken onder bekenden en gelijkgezinden. Ik denk dat mensen dit wel eens vergeten bij online discussies.
Peter-Arno Coppen zegt
Dat kan natuurlijk niet! Taal moet bedoeld zijn voor cognitieve en emotionele frictie. Als we volledig op de hoogte zouden zijn van elkaars wereldbeelden, en we waren het in alle opzichten met elkaar eens, dan was er geen enkele reden om tegen elkaar aan te gaan zitten tetteren. Nodeloze verspilling van energie, die we beter zouden kunnen besteden aan het zoeken naar voedsel of het ontwikkelen van andere gezamenlijke, meer lichamelijke activiteiten die bevorderlijk zijn voor de instandhouding van de menselijke soort.
Jan Pollet zegt
Ik heb een aantal statements over ironie en internet verzameld in dit bericht (http://jjpollet.wordpress.com/2011/05/28/ironie-een-gebruiksaanwijzing/). Typerend is volgend citaat uit een correspondentie tussen de oudere knarren Bernlef, Remco Campert en Theo Loevendie. Het gaat over e-mail:
“Voor snelle feitelijke mededelingen is het ideaal, maar bij onderwerpen die onderhevig zijn aan meningen en gevoelens is het risico van verkeerd begrepen worden zeer groot. Je hoort de ‘toon’ niet en dat is vooral voor mij erg lastig omdat ik nogal eens dingen kan mailen die ik ironisch bedoel. Zo schreef ik Kees van Kooten onlangs dat ik een molotovcocktail bij De Bezige Bij naar binnen zou gooien (ik heb niets tegen de Bij, integendeel) maar dat is voor een Hagenaar misschien wel een erg agressief Amsterdams grapje.”
http://jjpollet.wordpress.com/2011/05/28/ironie-een-gebruiksaanwijzing/
Alfred Birney maakt bijna letterlijk dezelfde opmerking op zijn blog:
“Het internet heeft geen plaats voor ironie. Ik weet niet waar dat aan ligt. Er zou geen verschil moeten zijn tussen een tekst op papier en een tekst in een blog die je op je beeldscherm leest. Maar dat verschil diende zich al snel aan toen het e-mailen rond de eeuwwisseling een enorme vlucht nam. Je moest leren schrijven met emoticons, wilde je goed begrepen worden. De smiley is het bekendste voorbeeld. Vergeet je die achter een ironische zin te plaatsen, dan kan je in de problemen komen en soms woedende reacties oproepen.”
http://jjpollet.wordpress.com/2011/02/27/de-macht-van-de-smiley/
Marc van Oostendorp zegt
Maar die frictie ontstaat alleen als er voldoende achtergrondaannames worden gedeeld!
Peter-Arno Coppen zegt
Akkoord, daar zijn we het over eens (zo is het spreken van dezelfde taal een noodzakelijke gezamenlijke achtergrond). Mijn punt is dat het niet kennen van de ander (in emotioneel of cognitief opzicht) juist de reden is om taal te gebruiken, terwijl jij zegt dat "[t]aal […] evolutionair gezien om te beginnen al niet bedoeld [is] om te gebruiken ten overstaan van mensen die je niet kent." Dan zeg ik: juist wel!
Maar misschien is het wel geen tegenspraak: je moet de mensen zover kennen dat je ermee kunt praten, dat is waar. Maar je motivatie is gelegen in het feit dat je ze niet (voldoende) kent. Dus evolutionair gezien is taal niet bedoeld om elkaar te bevestigen in die gezamenlijkheid (dat kan ook heel goed anders), maar om voordeel te trekken uit de ongelijkheid: jij weet iets anders dan wat ik weet, jij wil iets anders dan wat ik wil, en dat kunnen we op een gedetailleerde manier kenbaar maken.
Gaston Dorren zegt
@Marc: De smiley is beslist onvolmaakt, maar dat neemt niet weg dat hij signaleert: neem het niet te zwaar, ik bedoel het aardig. (Ik heb het nu over 🙂 en 😉 – de knorrige varianten zijn een ander verhaal.) En het klopt ook dat ironie het aardigst is als de ontvanger het zelf decodeert. Maar ja, vaak offeren we graag een deeltje van de lol om het risico te verminderen dat we niet begrepen worden. Dat 'verklapte ironie' niet zou werken, ben ik dus niet met je eens.
Marc van Oostendorp zegt
Nu weet ik het toch niet helemaal zeker, meer, of we het er wel over eens zijn. Althans, ik weet niet hoe jij zo zeker weet dat de primaire functie van taal is om niet-gedeelde informatie uit te wisselen. Een zeer groot deel van de talige communicatie gaat juist over wel gedeelde informatie. (Het echtpaar in de trein: 'We gaan rijden… Hé, een koe… Die staat daar lekker, die koe… Ja, in de sneeuw…' enz.) Zoals je weet zijn er taalkundigen geweest die serieus hebben voorgesteld dat taalgebruik evolutionair voor mensen is wat vlooien voor apen is: een manier om sociale relaties te onderhouden. Ik zie daar wel iets in.
Een probleem voor de taal-voor-informatie-uitwisseling-gedachte is natuurlijk: waarom is er dan zo enorm veel variatie? Die maakt al die uitwisseling vreselijk onhandig, juist met mensen van wie je nog iets kunt leren.
En er is nog een argument: wanneer informatie-uitwisseling de belangrijkste evolutionaire functie was, zou de luisteraar daar het meest van profiteren (jij als verteller hebt er eigenlijk weinig bij te winnen, minder in ieder geval dan de luisteraar). Je zou dan kunnen verwachten dat mensen proberen zo min mogelijk te praten en zo veel mogelijk te luisteren. Dat ze grote oren zouden hebben die iedereen meteen zou spitsen zodra iemand het woord voert. Het omgekeerde lijkt bijna het geval: over de hele wereld lijken mensen juist heel graag te praten, misschien wel liever dan te luisteren.
Mij lijkt overigens dat je in dezen geen al te extreme positie moet innemen: zowel informatie-uitwisseling in jouw betekenis als onderlinge bevestiging zullen vast een rol hebben gespeeld. Het lijkt me alleen wat te extreem om te zeggen dat taal "evolutionair gezien… niet bedoeld is om…"
Peter-Arno Coppen zegt
Met dat laatste ben ik het graag eens, maar je wierp zelf (al dan niet ironisch) de stelling op dat taal evolutionair gezien niet bedoeld is om te gebruiken ten overstaan van mensen die je niet kent.
Ik wil natuurlijk ook best meegaan in de gedachte dat de taal in ons huidige ontwikkelingsstadium op de een of andere manier de functie van elkaar vlooien vervangt, maar daar hadden we evolutionair gezien al het vlooien voor, dus noodzakelijk kan het niet geweest zijn (tenzij je het verlies van de lichaamsbeharing met het ontstaan van talen zou willen verbinden).
Ik kan er trouwens als verteller wel degelijk baat bij hebben om jou heel duidelijk te vertellen wat ik (van jou) wil, zeker als ik in de positie ben dat ik boven je sta. Sterker nog, dat is dan alleen maar relevant als jij dat nog niet weet, want anders had je het, ondergeschikt als je bent, allang voor mij gedaan.
Ook in het geval dat ik vanuit die machtspositie van jou informatie vraag, is het voor jou uitermate voordelig om mij alles te vertellen wat je weet, omdat uit je zwijgen allerlei pijnlijke ongemakken voor jou of je familieleden het gevolg zouden kunnen zijn. Nee, het verstrekken van informatie kan voor de spreker wel degelijk van doorslaggevend belang zijn. Dus dat argument klopt niet.
Ik hoop niet dat je suggereert dat je taalvariatie voornamelijk uit het oogpunt van groepsbelangen wilt verklaren, want ik geef toe dat er belangen vast zitten aan het afbakenen van een taal voor je eigen groep, maar je kunt net zo veel belangen bedenken bij een gezamenlijke taal. En in ieder geval lijken me de imperfectie van ons taalleervermogen en het chaotische taalaanbod al een belangrijker factor voor taalvariatie. Daardoor trekken we allemaal net andere conclusies voor onze taal uit het aanbod, en als we maar genoeg met elkaar praten gaat het nog wel een beetje op elkaar lijken, maar raak je elkaar een paar generaties uit het oog dan gaat het snel mis.
Dat is overigens ook meteen een omkering van je eigen argumentatie rond het probleem voor de taal-voor-informatie-uitwisseling-gedachte: als taalverschillen alleen gemotiveerd waren uit het afzetten van de eigen groep tegenover een andere, dan zou er geen enkele reden zijn voor taalontwikkeling als de helft van je groep op een ander eiland ging wonen en jouw helft nooit meer zou spreken. Toch lijkt me dat je dan binnen enkele generaties al verschillen krijgt. De taal-als-vlooien-gedachte biedt hier ook geen verklaring voor die taalvariatie.
Het is, met andere woorden, niet gezegd dat taalvariatie per se een evolutionair voordeel moet hebben. Het kan ook zijn dat taaleenheid nooit genoeg voordeel heeft geboden om zich te handhaven.
Marc van Oostendorp zegt
De gedachte dat taal niet bedoeld is om met vreemdelingen te communiceren is in die zin ironisch, dat ik hem natuurlijk hier op het internet gebruik *for all to see*. Maar ik zou hem wel staande willen houden. Ik noem in mijn stukje ironie, maar iedere zin die we spreken bevat natuurlijk een zeer forse dosis deels cultureel-bepaalde pragmatiek. De gedachte dat je een voor iedereen begrijpelijke boodschap kunt formuleren, lijkt me daarmee een illusie.
Dat weerspreekt niet dat je taal kunt gebruiken om te doceren of informatie over te dragen, alleen dat je zulks kunt doen met een wildvreemde. Ik snap wel dat je van een vreemdeling op zich het meeste te leren hebt, maar het effectiefst blijkt het ook in onze huidige tijd nog altijd te werken wanneer je elkaar kent.
Dan de taalvariatie. In de eerste plaats zijn het volgens 'de imperfectie van ons taalleervermogen en het chaotische taalaanbod' lang niet voldoende om taalverandering te begrijpen. Een bekend probleem is 'drift': het verschijnsel dat talen over generaties heen in een bepaalde verandering (dus niet chaotisch) veranderen. Het Nederlands verliest in de loop van de eeuwen steeds meer aspecten van het naamvalssysteem (eerst de nomina en adjectieven, nu gaan langzaam de pronomina eraan), lange klinkers hebben volgens Labov de neiging om steeds hoger te worden, enz. Dat laat zien dat er een sociale drive zit achter veel verandering – iets waar de sociolinguïstiek in de afgelopen decennia sowieso veel bewijzen voor verzameld heeft.
(Dat staat niet in de weg dat er inderdaad ook inherente veranderingen in een taal kunnen zijn, zoals in jouw eiland-voorbeeld. Ook deze zijn volgens mij niet zo erg chaotisch. De geïsoleerde groep op het eiland zal eerder geneigd zijn om grootschalig te gaan grammaticaliseren – een manier om dingen implicieter te maken, compacter.)
Bij mijn weten is de gedachte van Dunbar – die over het vlooien – dat taal de functie begon over te nemen omdat menselijke samenlevingen, van inderdaad rond de 100 individuen, te groot werden om nog met vlooihandelingen, die 1-op-1 zijn te managen. Roddelen is effectiever, en voor roddelen heb je taal nodig.
Tot slot: de voorbeelden die je geeft van het voordeel van verstrekken van informatie betreffen heel specieke informatie namelijk over wat de spreker wil. Je verlegt daarmee eigenlijk de verklaring – het gaat dan duidelijk niet meer over het geven van objectieve informatie over de buitenwereld, doceren, etc., maar het tot stand brengen of in stand houden van een machtsrelatie. Je komt daarbij dan juist veel dichter bij een verklaring in termen van vlooien (taal is er om de orde in een menselijke groep te handhaven) dan jezelf misschien zou willen.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik verbaas me erover dat we het blijkbaar ergens over oneens zijn. Waarover precies, dat is me niet helemaal duidelijk. Volgens mij liggen onze opvattingen dichter bij elkaar dan op het eerste gezicht lijkt. Ik begrijp natuurlijk wel iets van de sociale functie van taal, terwijl jij ongetwijfeld uitstekend op de hoogte bent van de informatie-uitwisselende functie. Dus waarschijnlijk zitten we op een of ander etherisch niveau te redetwisten.
Ik heb het er in elk geval niet over dat taal bedoeld is "om een voor iedereen begrijpelijke boodschap te formuleren." Wat ik opmerkte was dat taal bedoeld moet zijn voor het opheffen van een cognitieve en/of emotionele frictie. Misschien is dat maar een nuancering van wat jij zei (taal is niet bedoeld om te gebruiken ten overstaan van mensen die je niet kent), in die zin dat ik beweer dat je mensen in zeker opzicht altijd juist niet moet kennen om een grond te hebben voor taalgebruik. Dat kun je te filosofisch noemen, of niet eens in tegenspraak met de gedachte dat taal niet voor wildvreemden bedoeld is, maar het is wel een wezenlijk andere invalshoek dan de vlooiopvatting.
Ik zie overigens de overeenkomsten wel tussen vlooien en roddelen, maar het verschil is dat er bij roddelen wel degelijk sprake is van een cognitieve en emotionele frictie: roddels communiceren feitelijke informatie, en wat je daarvan moet vinden. Als je van alles op de hoogte bent en je vindt er hetzelfde van als ik dan heeft roddelen minder zin. Het wordt juist spannend als je anderen erbij betrekt. Anderen, die aanvankelijk anders dachten of ergens niet van op de hoogte waren.
Dat weerspreekt allemaal niet dat je taal kunt gebruiken om elkaar te bevestigen in je sociale relatie (of zelfs dat dat ook een wezenlijke functie van taal zou zijn). Als je echter spreekt over evolutionaire voordelen dan zou het toch eerder moeten gaan over wat je ermee opschiet, en dat kan niet alleen de opschaling van het 1-op-1-vlooien zijn, want taalgebruik gebeurt ook overwegend in een 1-op-1-setting.
Ik geloof ook niet dat ik ergens heb beweerd dat taalverandering chaotisch is. Ik had het alleen over chaotisch taalaanbod. Dat is misschien ook wel kort door de bocht, maar heel lekker gestructureerd is het taalaanbod niet, dat zul je toch met me eens zijn.
Ik geef graag toe dat informatieuitwisseling niet meteen een verstoring in de machtsrelaties hoeft te betekenen, en zelfs kan dienen om die te versterken, maar daar ging het voorbeeld niet over. Jij voerde aan dat als informatie-uitwisseling het belangrijkste evolutionaire voordeel was (wat ik overigens ook al niet beweerde), de luisteraar daar altijd het meeste voordeel bij zou hebben. Het voorbeeld toont aan dat dat niet altijd het geval is. Dan kun je tegen het voorbeeld wel inbrengen dat het daar ook, of zelfs voornamelijk, om het in stand houden van de machtsrelatie gaat, maar daarmee veeg je die informatieuitwisseling en het belang voor de spreker niet onder de mat.
Ik noemde emotionele en cognitieve frictie als motief voor taalgebruik. Dat is iets anders dan de bewering dat informatie-uitwisseling een evolutionair voordeel is. Dat is het misschien wel, maar ik vind het moeilijk redeneren over evolutionaire voordelen van taal. Volgens mij loop je dan makkelijk het risico van simplificatie.