Ik praat niet zo vaak met pubers, maar gisteren kwam er een groep naar het Meertens Instituut, waar ik werk. Ik had anderhalf uur om ze te laten zien hoe waanzinnig interessant de taal is – en hoe graag ze diep hun hart allemaal over vier jaar taalwetenschap willen gaan studeren.
Wat doe je dan? Ik besloot om ze hun eigen taal te laten maken. En volgens mij werkte dat: ze hadden konden aan het eind van het lesje niet alleen zeggen ista noe foela noe (‘ik kan wel voetballen’), maar ik had ze stiekem ook een klein inkijkje gegeven in wat fonologie is, wat syntaxis en wat pragmatiek.
Dat ging zo.
Ik legde eerst uit dat je natuurlijk eerst moeten weten wie de sprekers zullen zijn van je taal – dat een taal niet zonder sprekers kan bestaan. We ontdekten gezamelijk al dat onze taal gesproken zou worden door aliens die twee eigenschappen hadden: ze zijn heel vriendelijk én ze zijn heel saai.
Hoe heten die aliens? De lama’s suggereerde een jongen, die ook verder dol bleek op de uitdrukking laat maar. En hoe zeggen ze goededag? Sjima, zei een meisje. (Eigenlijk zei ze sjimahakadoeba, maar ik overtuigde haar ervan dat dit wel een beetje lang was.) We hadden nu twee woorden, en ik legde ze uit dat we hier twee dingen uit konden leren: het Lama heeft een heel eenvoudige lettergreepstructuur, en het heeft bovendien maar drie klinkers, de [i], de [a] en de [u], de drie universele klinkers, die je in bijna alle talen hebt.
Koe ervoor
Die twee eigenschappen samen geven het Lama zijn fijne, saaie klank. ‘En dat er geen klemtoon is!’ riep een jongen in een trainingspak. Dat brachten we ook in.
Daarna ontwikkelden we wat zinnetjes en daarmee wat werkwoordsparadigma’s. ‘Ik ben Marc’ is ista oeta Marc. ‘Jij bent Marc’: isha oeta Marc. ‘Hij is Marc’: iska oeta Marc. Vanwege de verregaande saaiheid kennen de Lama’s geen verschil tussen mannelijk en vrouwelijk, dus een apart voor ‘zij’ was niet nodig. Wel ontdekten de leerlingen een meervoudsmorfeem: istan oeta Marc betekent ‘wij zijn Marc’.
Nadat we dit hadden verfijnd op nog wat andere werkwoorden, besloten we over te gaan naar vragen. ‘Die zijn hetzelfde!’, zei een meisje, ‘maar dan met koe ervoor!’ Koe isha oeta Marc betekent dus ‘Ben jij Marc?’ En ‘Hoe heet jij?’ is Koe isha oeta nama? (Nama betekent naam). Ik legde uit dat dit soort vraagpartikels inderdaad voorkomt, bijvoorbeeld in het Pools, en dat ook die combinatie van een vraagpartikel met een algemeen woord om een vraagwoord te creëren wel antecedenten heeft.
Si en noe
Via de woorden voor ‘ja’ (noe) en ‘nee’ (si) kwamen we zo op ontkennende en bevestigende zinnen, waar de leerlingen zelf vanwege de saaiheid kozen voor dubbele ontkenning (isha si oeta Marc si) en dan ook maar dubbele bevestiging (isha noe oeta Marc noe), waarvan ik eigenlijk niet weet of het wel bestaat.
Toen hadden we wel weer genoeg zinsbouw gedaan. Ik wilde de leerlingen na de interrogatief en de declaratief (die woorden gebruikte ik niet, maar het idee natuurlijk wel) ook nog een imperatief aansmeren, maar zij wezen erop dat zoiets in strijd was met het vriendelijke karakter van de Lama. Dat de Lama een en ander altijd in een vraag goten: in plaats van ‘doe de deur open!’ zeggen zij koe isha oeva poeri?, letterlijk ‘Doe jij de deur open!’
En zo kwamen we dus ongemerkt op de pragmatiek. Want op zo’n vraag kun je natuurlijk altijd antwoorden met si, in plaats van hem als een opdracht te begrijpen. Gelukkig kwamen de jonge Lama-deskundigen ook hier met een oplossing: net doen alsof je niet begrijpt wat er echt bedoeld wordt en zomaar si zeggen, is niet erg vriendelijk. En dus niks voor de Lama.
Anoniem zegt
Wat leuk, dat je zoveel verschillende talen hebt!