Door Paul Dijstelberge
Enkele reacties op mijn vorige stuk maakten duidelijk dat ik enige uitleg verschuldigd ben over de Short Title Catalogue, Netherlands. Elf jaar zat ik bij de STCN achter een bureau waarover traag maar onstuitbaar een stroom boeken voorbijtrok. Met terugwerkende kracht zie ik mezelf daar zitten, als de visser uit een mooi gedicht van Lucebert maar dan met de muzikale begeleiding van een Walkman. Digitale camera’s bestonden nog niet begin jaren negentig anders had ik nu een documentatie-apparaat zonder weerga opgebouwd of was ik stapelgek geworden. De ziekte van Stendhal, maar dan voor bibliografen. In drie grote deelverzamelingen is de hele Nederlandse boekproductie van de zeventiende eeuw door mijn handen gegaan in onze grootste en oudste universiteitsbibliotheken: Amsterdam, Leiden en Utrecht. Vandaar dat ik meen te weten waar ik het over heb waar het de STCN betreft. Een dergelijke uitspraak is natuurlijk een drogreden – het beroep doen op vermeende autoriteit. De naam ervan ben ik gelukkig vergeten.
Laat ik allereerst zeggen dat ik denk dat onze nationale retrospectieve bibliografie – want dat is het – onvergelijkbaar is qua accuratesse en zoekmogelijkheden.
Ik ken geen bibliografie van vergelijkbare kwaliteit. Dat heeft alles met de medewerkers te maken want dat waren (en zijn) allemaal hoogopgeleide en toegewijde specialisten. Maar het komt ook door het ontwerp. Het systeem werd opgezet in een tijd dat een byte nog evenveel kostte als een gigabyte vandaag de dag en hele KB draaide op een harde schijf van twintig megabyte, die werd bediend door twee mannen die verkleed waren als astronauten. Toch hebben die beperkingen nooit tot beslissingen geleid waarvan nu wordt gezegd ‘hadden we toen maar …’
Ik ken geen bibliografie van vergelijkbare kwaliteit. Dat heeft alles met de medewerkers te maken want dat waren (en zijn) allemaal hoogopgeleide en toegewijde specialisten. Maar het komt ook door het ontwerp. Het systeem werd opgezet in een tijd dat een byte nog evenveel kostte als een gigabyte vandaag de dag en hele KB draaide op een harde schijf van twintig megabyte, die werd bediend door twee mannen die verkleed waren als astronauten. Toch hebben die beperkingen nooit tot beslissingen geleid waarvan nu wordt gezegd ‘hadden we toen maar …’
Het model voor de titelbeschrijvingen was tot het kleinste detail goed doordacht, vooral door Hans Gruijs, die daarom alsnog verdient om tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw te worden benoemd. Ik hoor af en toe wel opmerkingen, soms gebracht met een sneer: ‘natuurlijk hadden ze óók de prenten in de boeken moeten beschrijven, belàchelijk dat dat niet gebeurd is!’ Ik ga nu niet uitleggen waarom dit onzin is – wie mij het juiste antwoord toestuurt, trakteer ik op een oliebol (medewerkers en oud-medewerkers van de STCN en de STCV mogen niet meedoen). In de meer dan vijfentwintig jaar dat de STCN nu bestaat zijn er wat cosmetische veranderingen doorgevoerd maar de basis staat nog altijd als een huis en in die tijd hebben we toch een stevige digitale revolutie beleefd!
Je kan de STCN gebruiken om het werk van een schrijver of een boekverkoper bijeen te brengen. Een dergelijk groot bestand bood vanaf het begin natuurlijk veel meer mogelijkheden zoals het achterhalen van allerlei culturele trends in de zeventiende en achttiende eeuw. Die extra mogelijkheden werden nog groter na het wijze besluit om aan de boeken trefwoorden toe te kennen. Ook daar hoor ik wel eens een geringschattende opmerking over – ook dan denk ik ‘je weet niet waar je het over hebt.’
Niet lang geleden kwam ik in een onderzoeksvoorstel de opmerking tegen dat je in de STCN uitstekend titels kon opzoeken maar dat het verder niet veel voorstelde door de gebrekkige ontsluiting. Het voorstel bestond eruit dat de gegevens uit de STCN in een nieuwe database zouden worden ondergebracht met veel meer zoekmogelijkheden. Ik vraag me dan af: heeft de opsteller van dat voorstel wel gezien dat er boven aan het scherm een knop te vinden is waarop ‘geavanceerd zoeken’ staat? En dat je, als je die indrukt, een zoekscherm krijgt waarin je bijvoorbeeld genres en onderwerpen kunt verbinden met de typografische vormgeving – een en ander te begrenzen in tijd en naar plaats? En dat je de verbazingwekkende rijkdom van het systeem behoorlijk gedetailleerd kan onderzoeken? Je kan kijken welke uitgevers zich specialiseerden in filosofie of in het theater, wie vooral pamfletten of couranten uitgaf, hoe de medische wetenschap zich ontwikkelde en waar en bij wie het eerste kookboek verscheen. Natuurlijk blijft er altijd wat te wensen – maar ik kan zelf eigenlijk helemaal geen zoekvragen bedenken die beantwoord zouden kunnen worden door de bestaande gegevens uit de STCN in een ander jasje te gieten. Evenmin ken ik de bestanden die, eenmaal aan de STCN gekoppeld, nieuwe inzichten zouden verschaffen. Ik denk dan ook niet dat we gaan beleven dat een dergelijk systeem er op korte termijn komt, of als het er komt, dat de toegevoegde waard groot zal zijn. Ik hoop overigens oprecht dat ik me vergis. Niets is zo vervelend als gelijk hebben met opmerkingen in de trant van ‘vandaag regent het en morgen zal het niet veel beter zijn.’ Dan hoor ik graag iemand aan die zegt ‘nee hoor, morgen wordt het schitterend weer, de zon zal schijnen en er waait een zachte zuidenwind’ – en dat dat dan zo is.
In mijn vorige bijdrage in Neder-L beschreef ik dat ik – door voorstellen als het hiervoor genoemde en door recente artikelen en proefschriften ben gaan nadenken over de STCN. Zoals je je soms opnieuw bewust wordt van een oud en vertrouwd meubelstuk, simpelweg door het te verplaatsen. Wat kan je er mee? En vooral: wat kan er niet mee. Wat kan heb ik hierboven summier opgesomd. Wat je er niet mee kan is relaties tussen drukkers en uitgevers in kaart brengen of een beeld krijgen van hoe de wereld van het boek in de Gouden Eeuw er werkelijk uitzag.
Ik heb het al vaker gezegd en opgeschreven maar herhaal het toch nog maar eens: als je wil weten hoe de netwerken van boekverkopers in elkaar zitten. moet je naar het typografisch materiaal kijken. Er is geen andere manier. De redenen daarvoor zijn eenvoudig. Van circa 20% van de publicaties weten we niet wie de uitgever of de drukker zijn. Van nog eens 50% hebben we de naam van de uitgever maar weten we niet wie de drukker is. En de rol van de drukker in de zeventiende eeuw was groot. De Bezige Bij maakt het weinig uit of drukkerij De Hooiberg of drukkerij De Spin de persen laat draaien. In de vroegmoderne tijd lag dat heel anders. De spelling, de vormgeving en de distributie werden meebepaald door de drukker. Om het leven nog wat gecompliceerder te maken worden heel veel uitgevers door de STCN aangeduid als drukker terwijl ze dat niet zijn – en omgekeerd. Dat is geen fout van het systeem. Het komt omdat de STCN niet anders kan dan boekverkopers op hun woord geloven. Het zou veel te veel tijd hebben gekost om na te gaan of ze de waarheid spreken als ze zeggen dat ze een boek hebben gedrukt. En dat gebeurde met grote regelmaat.
Het is onmogelijk om over ‘culturele innovatie’, ‘het opzetten van internationale netwerken’, ‘het clusteren van productietechnieken’ of ‘het slim gebruik van beschikbare financieringskanalen en voorhanden internationale distributiesystemen’ te spreken als je niet heel precies weet wie het doet met wie en om welke reden. En vooral ‘hoe’ natuurlijk. Dat clusteren van productietechnieken vind ik een raadselachtige mededeling. Wie weet worden de productiemiddelen bedoeld, maar zelfs dan blijft het onzin. En hoe moet ik met het opzetten van internationale netwerken voorstellen? Vanaf het prilste begin was het boekenvak zo internationaal als een industrietak maar zijn kan. En dat is eigenlijk altijd zo gebleven. Zelfs in 1470 waren er al drukkers die de beroemde uitspraak ’think local, act global’ als zinspreuk hadden kunnen nemen.
Tot hiertoe was ik gekomen toen mijn vriend Joseph Schumpeter zomaar de kamer binnenkwam. ‘Niet zo negatief,’ zei hij opgetogen, ‘je hebt het de hele tijd over fouten die anderen volgens jou maken. Kijk eens naar de voordelen van al dat zogenaamde geklungel! Je hebt nu toch wat interessante ideeën bedacht over de rol van de boekhandel in de zeventiende eeuw waar je anders nooit op was gekomen. Bijvoorbeeld dat de boekhandel veel belangrijker voor de Amsterdamse economie is geweest dan de hele VOC. Dat de STCN maar een klein deel vertegenwoordigd van de wereld van het boek. Of die hypothesen hout snijden moeten we maar afwachten, maar dat geeft niet. Anders was je blijven doorsukkelen met de STCN als Alpha en Omega van het Nederlandse boek in de Gouden Eeuw. Dat dàt onzin is, lijkt me intussen wel duidelijk. Ga het nu maar eens echt aantonen dat het zo is en het dan uitleggen aan de rest van de wereld. Je leeft in een tijd waarin de cultuur wordt afgeknepen en de sociale infrastructuur wordt afgebroken onder het mom van globalisering ‘we kunnen niet anders.’ Laat ze maar zien aan de hand van de geschiedenis dat het veel nuttiger is om geld uit te geven aan cultuur dan aan het creëren van financiële paradijzen voor de happy few. En vooral dat een elite niet hetzelfde is als een kaste. Creatieve destructie! Daar gaat het om!’
J.A. Gruys zegt
Eerlijkheidshalve moet ik het aan mij toegekende ridderschap van de Nederlandse Leeuw doorschuiven naar Prof. Dr. J. Gerritsen (Groningen; helaas recentelijk overleden). Die heeft in de jaren '60 het concept bedacht, en toegezien dat de samenstellers van de twee edities van de "Handleiding voor de medewerkers aan de STCN" in 1977 en 1988 (daarbij vooral niet te vergeten resp. Clemens de Wolf en Jan Bos) daarbij niet al te veel fouten maakten.
Jos Damen zegt
Prachtstuk, met Schumpeter als slagroom op de taart. Zie http://en.wikipedia.org/wiki/Creative_destruction#Joseph_Schumpeter