Door Viorica Van der Roest
In deze serie geef ik een uitgebreide samenvatting van mijn scriptie over de spannende combinatie tussen Vondel en psycholinguïstiek.
Het geheugen speelt een belangrijke rol bij taalperceptie. Taaluitingen worden geanalyseerd in het werkgeheugen, waarbij het kan putten uit de algemene kennis en herinneringen in ons langetermijngeheugen. Het werkgeheugen beschikt over een beperkte hoeveelheid aandacht die kan worden verdeeld over enkele taken: een deel van het werkgeheugen houdt de informatie vast, terwijl een ander deel zich bezig houdt met de interpretatie van de taaluiting. De informatie in het werkgeheugen vergaat snel. Daarom is het zaak dat gegevens die nuttig genoeg zijn om langer te onthouden, in het langetermijngeheugen wordt opgeslagen.
Wanneer we deze zin horen:
Vondel sloeg een spijker in de muur.
onthouden we, in het werkgeheugen, heel even woordelijk wat er gezegd wordt. Dat is de surface form, die snel vergaat. Tegelijk worden de textbase en het situational model gemaakt. De textbase wordt langer onthouden dan de surface form en geeft de betekenis van de taaluiting nog steeds vrij nauwkeurig weer. Volgens Carroll* bestaat deze representatie van de taaluiting uit een aantal proposities die afkomstig zijn van wat er werkelijk gezegd is en van de inferenties die de hoorder heeft gemaakt bij het luisteren. Bij de bovenstaande zin gaan we ervan uit dat Vondel een hamer gebruikt om een spijker in de muur te slaan. De hamer is een inferentie die we zelf maken; hij wordt niet expliciet genoemd. Wanneer het wat langer geleden is dat we deze zin gehoord hebben, weten we waarschijnlijk niet meer of er wel of niet gesproken werd van een hamer.
Zodra de taaluiting afgerond en begrepen is, vergaat de surface form. De textbase kan nog even in het werkgeheugen aanwezig blijven voor het leggen van verbanden tussen deze uiting en de volgende, maar uiteindelijk vergaat deze ook.De betekenis wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen in de vorm van het situational model: een soort visuele representatie, die we voor ons zien alsof we zelf aanwezig zijn geweest bij het vertelde. Deze visuele representatie onthouden we het langst. Het situational model is weken, zo niet jaren later nog steeds beschikbaar in het langetermijngeheugen.
Volgens Carroll kan het werkgeheugen maar zeven (min of plus twee) brokken informatie tegelijk bevatten. Bij een wat langere zin loop je dus al snel tegen de grenzen van het werkgeheugen aan. Om de druk op de geheugencapaciteit niet te groot te maken, worden woorden daarom al tijdens het luisteren in constituenten (woordgroepen) samengebracht. Deze groepering van in het werkgeheugen aanwezige informatie tijdens het luisteren naar taaluitingen is een doorlopend proces. Flores d’ Arcais** heeft in dit verband een belangrijke rol voorgesteld voor de grens tussen perceptieve continua (hoofd- of bijzinnen). Hij noemt deze grens de Clause Boundary (de Engelse term ‘clause’ betekent hetzelfde als ‘perceptief continuum’: hoofd- of bijzin).
De Clause Boundaryis volgens Flores d’ Arcais de plaats waar het werkgeheugen zich leegmaakt door de informatie uit het voorafgaande perceptief continuum op te slaan in het langetermijngeheugen. Hij heeft met onderzoek naar complexe zinnen (zinnen die bestaan uit een hoofdzin met één of meer bijzinnen) aangetoond dat het werkgeheugen tussen twee perceptieve continua in het leegst is. Uit één van zijn experimenten blijkt bijvoorbeeld dat hoorders een extralinguïstisch signaal, zoals een klik, gemakkelijker waarnemen tussen twee perceptieve continua in dan midden in een perceptief continuum.
Het is een interessante vraag of mensen zich in het verleden, toen men zich nog niet bezig hield met onderzoek naar zinsperceptie, ook al intuïtief bewust waren van het belang van grenzen tussen perceptieve continua. Het in de inleiding besproken onderzoek van Van Leuvensteijn en Noldus (1991) en Van Leuvensteijn en Wattel (2002) heeft laten zien dat Vondels gebruik van enjambement in Ghysbrecht van Aemstel en Jeptha misschien kan worden opgevat als een dergelijk intuïtief bewustzijn van het belang van de Clause Boundary als ‘rustplaats’ tijdens het perceptieproces.
De versgrens wordt in deze benadering opgevat als een auditief signaal, dat voor een zeventiende-eeuws publiek hoorde bij het luisteren naar een tekst in strakke, metrische, berijmde vorm. In eerste instantie namen Van Leuvensteijn en Noldus niet alleen het verseinde, maar ook de cesuur mee in hun onderzoek. Het bleek echter al snel dat het al dan niet binnen een perceptief continuum vallen van de cesuur geen samenhang leek te hebben met de inhoud van de Ghysbrecht. Als verklaring hiervoor geven ze dat de cesuur een minder sterke metrische grens is dan het verseinde, omdat er geen sprake is van rijm. In de Jeptha, die is geschreven in iambische pentameters, is er geen cesuur in de verzen aanwezig.
Volgende week in Vondel en psycholinguïstiek: het belang van de Clause Boundary tijdens het het perceptieproces werpt een interessant licht op het stijlmiddel enjambement. Het onderzoek van Van Leuvensteijn, Noldus en Wattel bracht in kaart hoe Vondel dit stijlmiddel inzette in twee van zijn toneelstukken. Ik wilde kijken of hij het op dezelfde manier gebruikte in een epische tekst, waarin in plaats van verschillende personages slechts één verteller aan het woord is. Volgende week een korte beschrijving van de tekst die ik hiervoor uitkoos: de Inwydinge van ’t Stadthuis t’ Amsterdam.
*D.W. Carroll, Psychology of Language. Derde, herziene editie, 1999.
** G.B. Flores d’ Arcais, ‘The Perception of Complex Sentences’. In: W.J.M. Levelt en G.B. Flores d’ Arcais (red.), Studies in the Perception of Language. 1978. P. 155-185.
Laat een reactie achter