door Viorica Van der Roest
In deze serie geef ik een uitgebreide samenvatting van mijn scriptie Twee betekenisvolle stijlkenmerken in Vondels Inwydinge van ’t Stadthuis t’ Amsterdam. Over de relatie tussen vorm en inhoud in een epische tekst van Vondel. Het is één van de twee scripties waarmee ik in 2003 afstudeerde bij de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Bij dit onderzoek heb ik voortgeborduurd op onderzoek van mijn scriptiebegeleider J.A. van Leuvensteijn samen met R. Noldus (‘Epische ontboezemingen, zakelijke gesprekken en spannende scènes in de Ghysbrecht van Aemstel. Het gebruik van zinsgrenzen en versgrenzen in relatie tot de inhoud’ in Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek XII, Amsterdam, 1991, p. 199-215) en met E. Wattel (‘Een statistische methode voor stijlonderzoek. Vorm-inhoud-correspondenties in Vondels Jeptha? Neerlandistiek.nl, 2002).
Beide artikelen gaan over een toneeltekst in verzen. Zeventiende-eeuwse toehoorders van een toneelstuk waren gewend om te luisteren naar verzen in strakke, berijmde, metrische vormen. In dit verband staat één begrip vooral centraal in het onderzoek: enjambement, in de betekenis van ‘overschrijding van het verseinde door de zin’. Dat kan een hoofd- of een bijzin zijn; de overkoepelende term die Van Leuvensteijn en Wattel gebruiken is perceptief continuum. Een dichter kon ervoor kiezen om de strakke vorm van het metrum te ondersteunen door het einde van een zin te laten samenvallen met het verseinde, of hij kon het verseinde binnen een zin laten vallen: enjambement.
In het onderzoek van Van Leuvensteijn en Noldus uit 1991 wordt aangetoond dat wanneer de perceptieve continua (dus hoofd- of bijzinnen) de versgrenzen overschrijden (enjambement), dit inhoudelijk samen valt met het voorkomen van een monoloog of een op monoloog gelijkende dialoog waarin op emotionele wijze omstandig verteld wordt over een gebeurtenis die in het verleden ligt. Deze passages noemen Van Leuvensteijn en Noldus ‘epische ontboezemingen’. Het gebruik van extreem weinig enjambementen in een bepaalde passage hangt samen met óf een snelle wisseling van sprekers en een met spanning geladen situatie, óf een gebruikelijke wisseling van sprekers en een zakelijke, verstandelijke instelling van de personages.
Omdat ze benieuwd waren of in andere toneelteksten van Vondel hetzelfde verschijnsel optreedt, hebben Van Leuvensteijn en Wattel in 2002 de gegevens over enjambementen en de lengte van de perceptieve continua in de Jeptha statistisch in kaart gebracht. Hun conclusie is dat er in de Jeptha een samenhang bestaat tussen korte perceptieve continua en emotionele geestesgesteldheden, en dat een hoog percentage enjambementen correspondeert met een grote betrokkenheid van het personage bij hetgeen waarover gesproken wordt.
Zo ontstaat het beeld dat Vondel met het wel of niet gebruiken van het stijlmiddel enjambement, en met de lengte van hoofd- en bijzinnen, een signaal gaf aan de toehoorders van zijn toneelstukken over hoe een bepaalde passage inhoudelijk moest worden geïnterpreteerd. Ik besloot om in mijn scriptie te onderzoeken of er in een epische tekst van Vondel een zelfde verband bestond tussen deze elementen. Ik koos de Inwydinge van ’t Stadthuis t’ Amsterdam (1655), de tekst die Vondel schreef ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Amsterdamse stadhuis (het huidige Paleis op de Dam). Waar er in toneelteksten zoals de Ghysbrecht van Aemstel en de Jeptha sprake is van meerdere personages en daardoor wisseling van sprekers, is er in de Inwydinge maar één verteller aan het woord. Zou Vondel hier op dezelfde manier gebruik maken van het stijlmiddel enjambement?
Volgende week in Vondel en psycholinguïstiek: de eerste stap van het onderzoek werd om meer te weten te komen over taalperceptie met behulp van inzichten uit de psycholinguïstiek. Wat doet enjambement precies met het perceptieproces van een luisteraar die een hoofd- of bijzin aan het verwerken is?
Laat een reactie achter