Door Marc van Oostendorp
De geschiedenis van het Fries begint met het Latijn. Dat was in ieder geval de eerste geschreven taal waarvan we weten dat hij in onze streken gebruikt werd. Daarnaast werden er pakweg tweeduizend jaar geleden in onze streken ook allerlei Germaanse dialecten gesproken, waar we weinig vanaf weten, maar die mogelijk nog niet zoveel van elkaar verschilden als later het geval was. En die bovendien allerlei woorden aan het Latijn ontleenden, zoals het Friese finster (venster) en kers van het Latijnse fenestra en ceresia.
De recente geschiedenis van het Fries is er een van kompjûter, update en trener – van uit het Engels geleende leenwoorden, en van toenadering van het Nederlands, die tegelijk eigenlijk ook al zo’n beetje van alle tijden is.
Een zuiver Fries heeft aldus nooit bestaan: Friesland, een gebied met voortdurend veranderende grenzen is altijd een gebied van meerdere talen geweest. Dat is de boodschap van de frisisten Reitze Jonkman en Arjen Versloot in hun boekje Fryslân. Land van talen (een bewerking van hun Tusken talen. It ferhaal van de Fryske taal).
Het is een prettig boekje, waarin de geschiedenis van het Fries zakelijk en toegankelijk wordt verteld, zonder toe te geven aan allerlei romantische gedachten als zou het Fries eigenlijk ooit een leven zou hebben gehad dat geheel en al los stond van het omliggende Nederduits en dat alleen door allerlei onderdrukking zijn rechtmatige plaats verwierf, die het vervolgens weer door dappere strijd verkreeg.
Het vertelt een nuchter en eigenlijk veel mooier verhaal in een prettige no-nonsense-stijl: hoe een groep dialecten langs de Noordzeekust enkele eeuwen lang een eigen bestuurstaal had, vooral van wege politieke redenen – het geschreven Fries was lange tijd eerder een taal voor ambtelijke stukken dan voor lyriek of fictie. Hoe na het afsterven van die bestuurstaal in de zeventiende eeuw juist enkele dichters in het Fries begonnen te schrijven en hoe gaandeweg juist deze groep een eigen standaard kon verwerven.
Ondertussen bleef al die tijd het contact met de taal van het omliggende gebied, het zich ontwikkelende Nederlands en tot op zekere hoogte de Saksische dialecten, behouden. Friesland was nooit een taaleiland (en omgekeerd werden tot in de zeventiende eeuw Friese dialecten gesproken in Noord-Holland, ook al waren de sprekers zich daar zelf mogelijk niet eens van bewust).
In haar voorwoord is Nicoline van der Sijs heel wat romantischer dan de auteurs waar ze zegt dat de rechten van het Fries ooit “steeds meer zijn ingeperkt, totdat in de 19e en vooral 20e eeuw de tegenaanval is ingezet” of dat het Fries er “zo slecht (…) momenteel helemaal niet voor” staat. Gelijk heeft ze wat mij betreft vooral waar ze betreurt dat het kennelijk nog steeds nodig is dat een boekje als dit uit het Fries in het Nederlands vertaald moet worden. Of je het nu verplicht moet maken om Fries te leren, weet ik niet – maar in een ideaal Nederland zou iedereen die geen Fries kan lezen zich vreselijk moeten schamen.
Net als iedereen die de hoofdlijnen van de geschiedenis van het Fries niet kent – want die geschiedenis is, zoals Jonkman en Versloot laten zien, de geschiedenis van de hele Lage Landen.
plaatsman zegt
Zelf kan ik gelukkig wel Fries lezen. Maar ik ben dan ook een Noord-Hollander.
Wordt er eigenlijk nog verder ingegaan op het Fries buiten Nederland, in het Duitse waddengebied? Ook dat zijn lage landen, natuurlijk, maar het is toch best 'n interessant gegeven dat het Fries juist ook buiten Nederland bestaat (en in grotere mate heeft bestaan). Ik ben ooit nog te gast geweest op de Saterlander radio, daar werden de vragen gewoon in het Saterlander Fries gesteld en door de gasten afwisselend in het Westerlauwers Fries en het Duits beantwoord, dat ging eigenlijk best.
Marc van Oostendorp zegt
Jazeker, het boek gaat ook in op het Fries buiten Nederland.