Al lezende in Ogier van Denemerken – 26 : Tontonoys en andere Franse woorden
Amand Berteloot
Evenals het Mnl. heeft ook het Mhd. talrijke begrippen uit de ridderwereld uit het Frans ontleend. Dat maakt het voor LuFl makkelijk een aantal woorden te identificeren. Mnl. ‘glavie’ (“speer, speerpunt”) b.v. heeft hij met zekerheid steeds herkend en begrepen. In de verzen 2099, 2897 en 19156 schrijft hij het woord letterlijk af, maar in veruit de meeste gevalen gebruikt hij ‘glene’. Dat is een variant van Mhd. ‘glên’, dat op zijn beurt naast ‘glavîn, glevîn, glavîe, glevîe, glëve’ in gebruik was (Lexer I, 1030-1031). Bij woorden die minder gebruikelijk waren, zal het probleem waarschijnlijk groter zijn geweest. Het woord ‘campioen’ b.v. komt in het Mittelhochdeutsches Handwörterbuch van Lexer niet voor, waaruit we waarschijnlijk mogen afleiden dat het weinig of niet bekend geweest is, Wanneer LuFl in zijn Vlaamse legger een dergelijk woord tegen komt, valt hij op zijn beproefde methode terug, zodat we in dit geval zelfs de varianten uit de legger kunnen reconstrueren. In vers 15663 schrijft hij ‘kampion’ en in vers 3545 ‘kunpioen’. De eerste vorm gaat op Mnl. ‘campioen’ en de tweede naar alle waarschijnlijkheid op Mnl. ‘kimpioen’ terug. Of de Heidelberger het woord kende en begreep, valt daaruit niet af te leiden. Hetzelfde geldt ook voor ‘achemure’ en zijn varianten, waar we het eerder uitvoerig over gehad hebben (zie Al Lezende 8 : Dramatische aftocht).
Een mooi voorbeeld voor een foute kopie van een Frans woord vinden we ook in vers 16574. De trotse Sarraceense koning Broyier weet dat hij alleen door Ogier verslagen kan worden en bezit bovendien een wonderzalf, waarmee hij alle wonden stante pede kan genezen. Hij is daardoor zo zelfzeker dat hij op het ogenblik dat hij met een tegenstander – deze keer is het werkelijk Ogier – geconfronteerd wordt, het niet voor nodig houdt zijn wapenrusting aan te trekken:
Dar uf was der payen da
Also ußermaßen fier,
Das er von grossem traugiere
Sine wapen nit wolte tun an
Vor Ogier dem starcken man. (16572-16576)
Het woord ‘traugiere’ in vers 16574 komt in geen enkel woordenboek voor. HiWe heeft het geïdentificeerd als een afschrijffout voor ‘dangiere’ met de betekenis “gevoel van meerderheid, trots, overmoed”. Omdat het woord slechts één keer in de tekst voorkomt, kunnen we er niet heel veel over zeggen, maar naar alle waarschijnlijkheid heeft LuFl het niet gekend, anders had hij het waarschijnlijk correct afgeschreven.
Een ander mooi voorbeeld voor een fout geschreven Frans woord vinden we in de verzen 18412-18419. Nadat Ogier Broyier overwonnen heeft, ziet hij zich met de hele Sarraceense legermacht in één keer geconfronteerd, waarop hij het toch voor veiliger houdt, het hazenpad te kiezen. Zijn paard Bantsant, dat hij op Broyier buitgemaakt heeft, is zo snel dat niemand hem kan bijhouden:
Sust reyt sere mit sporen Ogier;
Und der payen putertier
Ritten yme viel snelliclichen naer.
Wol woende er nu fur waer
Gelitten haben den unraet,
Mer in der aller grosten noit
Stunt yme by zu komen, by Sant Johan,
Ein payen, der yme in dem gantzen her nye kam an. (18412-18419)
De moeilijkheden zitten in vers 18416. Weddige verklaart het woord ‘unraet’ in zijn glossarium als “Schaden, Nachteil” en verwijst daarbij naar Mnl. ‘onraet’, dat inderdaad deze betekenis draagt. Hier zijn echter twee bezwaren tegen in te brengen. Het eerste is van inhoudelijke aard: welke schade, welk nadeel zou Ogier geleden hebben? Hij heeft het gevecht met Broyier heelhuids overleefd en is er zelfs in geslaagd de Britse prinses, die achter hem op het paard zit, te redden. Het tweede probleem komt bij een hertaling naar het Nederlands nog duidelijker te voorschijn dan in de Dt. tekst: het woord ‘onraet’ rijmt niet op ‘noot’ in vers 18417. Hoewel ‘unraet’ er erg Nl. uit ziet, klopt er iets niet mee. In acht genomen dat Mnl. ‘liden’ ook betekent “achter zich laten” is de waarschijnlijkheid groot dat ‘unraet’ op een foute lezing berust. Er is een goede kans dat het op ‘conroet’ (“gewapende bende, leger”) teruggaat. Ogier is inderdaad blij dat hij dank zij de bovennatuurlijke krachten van Bantsant het leger van de Sarracenen achter zich heeft gelaten, maar wordt meteen met de volgende tegenstander geconfronteerd. Het merkwaardige aan deze plaats is echter dat LuFl het woord ‘conroot’ zeer goed kent. Hij is het op het moment dat hij deze regels afschrijft al zeven keer tegen gekomen (5964, 9578, 10707, 11136, 11191, 14032 en 14482) en zal dat daarna nog vijf keer doen (18463, 19933, 20155, 20352 en 22351). Telkens heeft hij het als ‘conroit’ of ‘conroet’ correct afgeschreven. Waarom hij alleen hier een ander woord kiest, is een raadsel. Misschien was dit de enige keer dat de eerste syllabe in de legger in de vorm van een ‘con’-abbreviatuur was geschreven, maar daarnaar kunnen we alleen gissen.
Een ander voorbeeld voor een woord dat LuFl met zekerheid niet heeft gekend noch herkend, vinden we in vers 18579. Ogier maakt tegen zijn zin kennis met een monsterachtig wezen dat Herpijn heet en dat Bantsant komt opeisen. De lezer weet op dat ogenblik al dat Herpijn kindervlees eet om zoals Broyier met zijn wonderzalf van alle wonden te genezen. Tot dit doel heeft hij altijd de nodige voorraad aan zijn zadel hangen. Als Ogier Herpijn ontmoet, vraagt hij hem wat hij daar bij zich heeft. Herpijn laat hem weten dat het iets kostbaars is, dat alleen hemzelf iets aangaat. Dan volgt:
“Mich dunckt, es sint kindelin”,
Sprach zu dem payen der Denoys.
“Du hast es geraten, tontonoys”,
Antwortete der felle hunt,
“Were ich uf den doit wunt
Und eße ich einen muntfol von dem fleisch,
Ich wurd gesunt zu minem esch.” (18577-18583)
Dat ‘tontonoys’ is een harde dobber. Weddige heeft er in de voetnoot de volgende oplossing voor bedacht: “Die Anrede tontonoys enthält wahrscheinl[ich] im zweiten Glied Donoys ‘Däne’. Das erste Glied mag eine spöttisch gemeinte Reduplikationssilbe ohne tiefere Bedeutung sein, die viell[eicht] eine Assoziation an mnl. dant […] ‘Schwätzer’ oder an afrz. mnl. dant ‘Herr’ erlaubt.” Dit voorstel is leuk bedacht, en misschien hebben LuFl en zijn potentiële lezers aan iets dergelijks gedacht, maar vanuit de Nederlandse brontekst bekeken is dat weinig overtuigend en dat om meerdere redenen. Op het ogenblik dat Herpijn met Ogier geconfronteerd wordt, weet hij niet met wie hij te maken heeft. De Sarracenen, waarvan Herpijn deel uitmaakt, zijn tegen de christenen opgetrokken omdat ze van overtuiging waren dat Ogier dood was en er dus niets meer was dat Broyier nog kon stoppen. Alleen aan deze Broyier, die ondertussen dood is, heeft Ogier zich kort tevoren bekend gemaakt. Herpijn weet dus zeker niet dat hij met een Deen te maken heeft. Hij spreekt Ogier daarom ook steeds aan als “cristin” (18556) of “cristen man” (18565). Ook bij Weddiges interpretatie dat ‘tontonoys’ afgeleid is van Mnl. ‘dant’ was de wens de vader van de gedachte. Mnl. ‘dant’ betekent niet “kletser, zwetser”, maar “loszinnig jongeling, losbol, doorbrenger”, wat toch niet echt in de context past. Het Franse woord ‘dant’ in de betekenis ‘heer’ blijkt volgens het MNW in het Mnl. onbekend te zijn, en als het er al was, zou het niet makkelijk te verklaren zijn hoe de stamvocaal ‘a’ tot een ‘o’ is geworden. Maar wat betekent ‘tontonoys’ dan wel?
De vergissing van HiWe ligt in het feit dat hij ‘tontonoys’ overhaast als een aanspreking heeft geïnterpreteerd. Wanneer men geduldig verder leest, openbaart zich zo’n 120 regels verder wat er werkelijk aan de hand is. Daar wordt Ogier met een tweede monsterachtig wezen, Cordragoen, geconfronteerd. Omdat hij alleen zijn zwaard bij zich heeft, zoekt Ogier naar een ander wapen om zich te verdedigen tegen dit monster dat vier armen heeft en tegelijk met vier knotsen hanteert:
Von der erden hub iemittes
Ein glene der Denoys.
Gotte bad er mentefoys,
Das er ine wolle bewarn
Und dem tufel laßen entfarn. (18691-18695)
Het woord ‘mentefoys’ in vers 18693 is duidelijk van vreemde oorsprong. Weddige gaat het in zijn glossarium in het Oudfrans zoeken en presenteert twee mogelijkheden. Het tweede lid ‘foys’ kan het woord ‘vooys’ in de betekenis “stem” zijn. Via mnl. ‘menichte vois’ belandt Weddige dan bij de vertaling “vielstimmig”. Omdat dit ‘menichte vois’ nergens geattesteerd is, lijkt zijn tweede voorstel een stuk waarschijnlijker en wel de mogelijkheid dat ‘mentefoys’ van het Oudfrans ‘maintes foiz’ met de betekenis “vielmals” (herhaaldelijk) afgeleid is. “Herhaaldelijk” past ook beter in de context dan “veelstemmig”. Dat de OvD-dichter in dit geval een Frans woord of een Franse uitdrukking als rijmwoord gebruikt zou hebben, is in geen geval uitgesloten. In vers 6279 gebruikt hij zelfs een complete bijzin:
[…] got muße pflegen
Siner selen, sij hijl est mort. (6278-6279).
Wat we uit ‘mentefoys’ in ieder geval kunnen leren, is dat we bij ‘tontonoys’ eveneens met een Frans woord te maken zouden kunnen hebben. En als we er nu nog rekening mee houden dat de letters ‘n’ en ‘u’ graag verwisseld werden en dat ’v’ en ‘f’ varianten van ‘u’ zijn, dan belanden we in een handomdraai bij ‘touteuoys’. Dat is de Oudfranse vorm van het moderne woord ‘toutefois’, waarvan het tweede lid etymologisch niet‘fois’ (keer) maar wel‘voye’ (weg) is. Het MNW maakt er ons op attent dat het Nederlands dit met “in alle voye” (op alle manieren, in elk geval) kon weergeven (MNW s.v. ‘foye’ en ‘voy’), maar blijkens ons vers 18579 kon in geval van rijmnood het Franse woord ook zelf gebruikt worden. De hertaling van de verzen 18577-18583 luidt dus:
“Mi dinct, het sijn kindekine,”
sprac ten payiene die Danoys.
“Du hebstet gheraden toutevoys,”
antworde die felle hont.
“Ware ic dootwont
ende ate ic enen montvul vanden vleesce,
ic worde ghesont na minen eesce.” (Reconstructie 18577-18583)
We moeten er dus van uitgaan dat LuFl een aantal Franse woorden kende en adequaat weergaf. In sommige gevallen stonden hem daarvoor leenwoorden ter beschikking, die in het Duits gebruikelijk waren (type ‘glavie/glene’). Woorden die hem onbekend waren, schreef hij letterlijk (en met de nodige fouten) af (type ‘conroot’, ‘tontonoys’ e.d.). Maar hij kent nog een derde strategie, die we alleen via de bewaarde Mnl. fragmenten op het spoor kunnen komen. In fragment C staat b.v. het woord ‘caplijts’ (gevecht, bloedbad):
Dat volc vergaderde ouerhoop
Dat caplijts wert herde groot (Fr. C, 226-227)
Dat luidt in het Dt.:
Das er vergaderde uber hoep,
Dar hatt die menige quaden koep. (2589-2590).
De Dt. verzen hebben het voordeel dat ze perfect rijmen, terwijl de fragmenten het met een assonantie moeten doen, maar daar staat tegenover dat het Dt. een banale stoplap presenteert, terwijl de Nl. tekst de toestand goed beschrijft. Nu gaat LuFl’s kopie zeker niet rechtstreeks op de tekst van fragment C terug, maar het is niet uitgesloten dat ‘caplijts’ werkelijk in zijn legger heeft gestaan. In dat geval heeft hij het onbekende Franse woord resoluut laten verdwijnen. We moeten er rekening mee houden dat er dank zij deze werkwijze vermoedelijk meerdere Franse woorden uit OvD zijn verdwenen.
Maar hiermee is LuFl nog niet aan het einde van zijn repertoire. Laten we vers 5852 van naderbij bekijken. Na de moord op Boudijn hebben Namels, Tulpijn en Disdier in opdracht van Karel de Grote Ogier het verzoeningsaanbod overgebracht en tevergeefs geprobeerd hem te overtuigen het te aanvaarden. Teleurgesteld keren ze naar Karel terug:
Uß der kamern mit haestechede
Gingent sie von dem Denoys Ogier.
Vor Karlen kamen sie schier
Und seyten yme sunder wan
Hohe temperament weren furgan
Zuschent yme und Ogier dem starcken. (5848-5853).
De voorlaatste regel van dit citaat is cryptisch. Weddige doet in zijn glossarium een lofwaardige poging om die te verklaren, maar zoals zo vaak mist die de nodige overtuigingskracht. Weddige brengt ‘temperament’ in verband met Mnl. ‘temperinge’ en verklaart het als “Mischung”. Dat is in overeenstemming met het MNW, want ‘termperinge’ wordt daar weergegeven met “juiste mengeling van verschillende bestanddelen, vooral van metalen; matiging, beteugeling; mengsel”. Dit past echter niet in de context en daarom grijpt Weddige naar het Deutsches Wörterbuch van de Grimms. Daar treft hij ‘temperament’ aan in het meervoud en wel in combinatie met het woord ‘hohe’. De woordgroep betekent “hohe Erregung”. De verzen 5851-5853 zouden dan zoveel moeten betekenen als: “[…] en zeiden hem zonder waan, dat er grote opwinding was geweest tussen hen en de sterke Ogier”. Het is weer eens niet uitgesloten dat LuFl aan zoiets gedacht heeft, maar kan dat er in het Mnl. ook gestaan hebben? “Hoghe temperinghe” is in ieder geval in het Mnl. in die betekenis ondbekend. Normaal gezien zou men in de geschilderde context verwachten dat de afgevaardigden aan Karel verslag doen van hun onderhandelingen met Ogier. Een heel gebruikelijk woord daarvoor is in het Mnl. het woord ‘parlement’, dat we zonder moeite in deze zin kunnen inpassen, tenminste wanneer we ‘hohe’ niet als een vorm van ‘hoog’ maar als Mnl. ‘hoe’ interpreteren. Er kan nauwelijks twijfel over bestaan dat de hertaling moet luiden:
Uter camere met haestechede
ghingen si van den Danoyse Ogier.
Vor Karle quamen si scier
ende seeden hem sonder waen
hoe tpaerlement ware vergaen
tusscen hem ende Ogier, den sterken. (Reconstructie 5848-5853).
Net zoals bij ‘conroot’ staan we hier voor het vreemde verschijnsel dat LuFl het woord ‘parlement’ in de betekenis “Gespräch, Besprechung” zonder meer kent. In de verzen 7018, 13833 en 16622 gebruikt hij het correct. Wanneer hier geen toeval of een zware onoplettendheid in het spel is, moeten we er rekening mee houden dat LuFl met opzet het ene vreemde woord door het andere heeft vervangen. Dat lijkt ongeloofwaardig, maar er zijn zelfs ten minste twee plaatsen in OvD waar de Heidelberger een gewoon Nederlands woord door een Frans of een pseudo-Frans leenwoord heeft vervangen.
Tijdens het tweegevecht tussen Ogier en Broyier drijft de laatste zijn tegenstander in het nauw:
Und Ogier jagede Broyern degentlich,
Er ließ ine nyergent rastieren.
Tieffe wonden die yme derden
Gab er yme me denn gnug. (17559-17562)
‘Degentlich’ rijmt op ‘ewiclich’ en ‘gnug’ op ‘trug’, maar ‘rastieren’ niet op ‘derden’. In dit laatste paar kan ‘rastieren’ gemakkelijker uitgewisseld worden dan ‘derden’, want een preteritumvorm op ‘-ieren’ komt niet voor. De zevende ablautklasse heeft weliswaar een ‘ie’ in de imperfectumstam, maar omvat geen werkwoorden met een daaropvolgende ‘r’ (VL Vl § 62). Omgekeerd is er wel makkelijk een infintief te verzinnen die op de zwakke preteritumvorm ‘derden’ rijmt, nl. ‘ghewerden’. ‘Enen laten ghewerden’ betekent “iemand zijn gang laten gaan, hem laten betijen” en dat past perfect in vers 17560. Dat woord bestaat ook in het Mhd.: ‘einen gewerden lâzen’ betekent “ihn sich selbst überlassen, in ruhe lassen” (Lexer, I, 985-986). ‘Gewerden’ heeft LuFl dus aan ‘rasten’ doen denken, maar omdat dit woord niet op ‘derden’ rijmde, heeft hij er het uit het Romaans stammende suffix ‘-(i)eren’ aan toe gevoegd om zo goed en zo kwaad als het ging in de buurt van ‘deren’ te komen. ‘Rastieren’ is een door LuFl verzonnen pseudo-Frans leenwoord, dat in het Mhd. verder onbekend is en ook niet tot de optimering van de OvD bijdraagt.
Laten we tot slot nog een blik werpen op vers 13593. Tulpijn heeft Ogier gevangen genomen en Karel verlangt dat de gevangene aan hem uitgeleverd wordt. Tulpijn vraagt zeven dagen bedenktijd en beraadslaagt intussen met zijn genoten, Ogiers verwanten, hoe ze de held aan de wraak van de koning kunnen onttrekken. Na afloop verschijnen de pairs gewapend in Karels paleis. Dan lezen we:
Zum lesten sprach der kunig
Tulpin ane ende sede:
“Her bischoff, die reymede
Ist uß, die ir mir baet.
Nu sagent mir uwers hertzen staet:
Wollent ir mir Ogiern geben?” (13591-13596)
Weddige vertaalt het woord ‘reymede’ in zijn glossarium onder verwijzing naar Mhd. ‘remedie’ als “Hilfsmittel; Maß, Frist”. Dit laatste past perfect in de context, dus er lijkt geen vuiltje aan de lucht te zijn. Het probleem wordt pas zichtbaar, als men probeert om deze zin te hertalen naar het Mnl. Mnl. ‘remede’ of ‘remedie’ betekent volgens het MNW “geneesmiddel, medicijn; verzachting van pijn en leed, vermindering van druk; de hoeveelheid alliage die men bij het munten van goud- en zilvergeld mag gebruiken boven hetgeen de wet heeft bepaald”. Geen van die drie betekenissen is werkelijk passend, wat grote twijfel aan het woord ‘reymede’ doet rijzen. Men verwacht een woord als ‘verste’ maar dat rijmt niet op ‘sede’. Zo komen we bij ‘vrede’ terecht: een periode waarin twee partijen zich volgens afspraak van vijandige handelingen onthouden. Omdat LuFl dit woord niet zonder meer kon omzetten zonder het rijm te verstoren heeft hij blijkbaar een leenwoord gekozen dat weliswaar niet precies weergeeft wat in zijn legger stond, maar in het Mhd. toch in de context paste.
De voorbeelden hebben getoond dat LuFl creatief omgaat met Franse woorden. Als hij ze kent, gebruikt hij ze ook zelf en om het rijm te redden vervangt hij zelfs wel eens een inheems woord door een leenwoord. Woorden die hij niet kent werkt hij weg of schrijft hij letter per letter af, waarbij ze wel eens onherkenbaar dreigen te worden.
Brock, november 2013
Laat een reactie achter