Taalmopperaars, verheug u. Het is eindelijk officieel: mensen die groter als zeggen zijn gemiddeld minder hoog opgeleid dan degenen die groter dan zeggen. Ze komen trouwens ook vaker uit de Nederlandse provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg dan uit de rest van Nederland dan uit Vlaanderen. Dit alles blijkt uit een artikel van de Nijmeegse onderzoekers Ferdy Hubers en Helen de Hoop in de net verschenen bundel Linguistics in the Netherlands 2013.
Het merkwaardige is natuurlijk in de eerste plaats dat dit nog nooit eerder getest wordt. Al sinds jaar en dag wordt er beweerd dat personeelsfunctionarissen sollicitatiebrieven terzijde zouden leggen waarin mensen zeggen dat ze beter zijn als een andere kandidaat, maar een wetenschappelijke basis voor dit gedrag van die personeelsfunctionarissen ontbrak vooralsnog.
Vanaf dit moment is die er dus wel: het is wetenschappelijk bewezen dat iemand die groter als schrijft niet zo’n goeie opleiding heeft gehad.
Wat Hubers en De Hoop deden: de gesproken taal van een groot aantal sprekers van het Nederlands doorzoeken op deze twee constructies. (De gegevens kwamen uit het Corpus Gesproken Nederlands, een standaardverzameling van min of meer alledaags taalgebruik door Nederlanders en Vlamingen.) Vervolgens vergeleken ze deze sprekers onder andere op hun geslacht, leeftijd, herkomst en opleiding.
Van dat rijtje bleken de eerste twee er dus niet toe te doen: jongeren gebruiken niet aantoonbaar vaker dan dan ouderen, en mannen niet vaker dan vrouwen. Maar de opleiding deed er dus wel degelijk toe: de enige groep mensen die vaker als dan dan gebruikte, was die van de laagst opgeleiden, terwijl de hoogst opgeleiden vrijwel geen als gebruikten. Hubers en De Hoop presenteren dat als een bewijs dat onderwijs wel degelijk een taalverandering eeuwenlang kan tegenhouden, maar je kunt dus ook zeggen dat hij een sociale scheiding teweeg kan brengen zolang die verandering elders in de samenleving gewoon door kan zetten.
De andere correlatie – die met de regio waar men woont – is verrassender. Het effect is tamelijk groot: in de meeste regio’s vindt men ongeveer in 13 procent van de gevallen groter als, maar in zuidelijk Nederland in 40%. Vreemd genoeg gaat het dus over de woonplaats niet over waar men geboren is.
Hubers en De Hoop hebben er ook geen echte verklaring voor. Ze zeggen dat het effect van de dialecten op de standaardtaal in die regio’s misschien groter is dan elders, maar ik kan echt geen reden verzinnen waarom dat zo zou zijn: waarom zou Noord-Brabant anders zijn dan zowel Twente als Noord-Holland én Oost-Vlaanderen? Is men in het zuiden van Nederland volkomen losgeraakt van iedere taalnorm?
Bijke zegt
En hoe zit het in Friesland? Het zou voor de hand liggen als daar het percentage als-zeggers groter is dan elders.
Max zegt
Mijn idee is dat het regiolect in Noord-Brabant (onder andere door de invloed van dialectverlies) veel sterker leeft dan in gebieden waar de scheiding tussen dialect en standaardtaal groter is.
Albert Oosterhof zegt
Of misschien was er een andere universiteit/onderzoeker verantwoordelijk voor de rekrutering en instructie van de CGN-sprekers in de drie zuidelijke provincies? Hoe zit dat met de manier waarop sprekers uit verschillende regio's geïnstrueerd zijn?
Max zegt
Ter aanvulling: dat verklaart het resultaat voor Limburg nog steeds niet. Hm.
Marc van Oostendorp zegt
Het Nijmeegse onderzoek gooit de drie zuidelijke provincies op een hoop. het is dus mogelijk dat het effect helemaal door N-Brabant wordt veroorzaakt. Ik weet alleen niet zo zeker of je echt kunt zeggen dat het regiolect in Brabant echt veel sterker leeft dan elders.
Anoniem zegt
Voor het CGN is niet echt few instructie, het is een grote verzameling van gesproken Nederlands uit verschillende bronnen. Op de website van het CGN is te vinden waar het materiaal allemaal vandaan komt. Het lijkt me dus sterk dat de verschillen door instructie komen.
Jan Stroop zegt
In 2011 heb ik 'n bescheiden onderzoek gepubliceerd waarin ik onderscheid gemaakt heb tussen leraren Nederlands in 't hele CGN en de overige sprekers. Leraren bleken in 5% van de gevallen '(groter) als' te zeggen, toch meer dan 'vrijwel geen als' de overigen in 21% van de gevallen. Opleiding bleek dus índerdaad 'n rol te spelen. Toch opmerkelijk van die leraren, want 't zijn niet zomaar hoogopgeleiden, 't zijn mensen van wie verwacht mag worden dat ze 't 'correcte' voorbeeld geven.
Ik heb toen geen gedetailleerder sociologisch onderscheid gemaakt en helemaal geen geografische factor erbij betrokken. Je kunt niet alles in je eentje.
Toch maak ik graag een kanttekening. In de dialecten van 't Nederlands, noordelijke zowel als zuidelijke, komt 'dan' bij comparatieven niet meer voor; zie de Dialectatlas van het Nederlands. Uit eigen ervaring weet ik dat 't alledaagse taalgebruik van veel sprekers uit de Vlaamse component van 't CGN heel dicht bij hun dialect staat. Soms lijkt 't wel gewoon dialect of anders wel Verkavelingsvlaams, dat ook geworteld is in de dialecten. 't Zou me niet verbazen als dat een verklaring is voor dat frequente 'als' in Vlaanderen. Overigens is dat nog geen verklaring voor de scores in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
Ik weet dat je hier in aanklikbare link kunt maken, maar dat kan ik niet, Peter- Arno. Dus maar overtypen:
t Artikel heet: 'De lange arm van de grammatici. zie blz. 140 vv.
http://dare.uva.nl/document/359347
Marc van Oostendorp zegt
Maar in Vlaanderen zijn de scores voor 'als' helemaal niet zo hoog; ze zijn vergelijkbaar met die in midden en noord-Nederland (volgens de indeling van de onderzoekers).
Wildplasser zegt
Ik heb even een grove telling gedaan in het Telegraaf-corpus (2.5M reacties)
"groter dan" := 1405
"groter als" := 145
Dat is dus ca 9%.
Dat is natuurlijk schijftaal, en inclusief false hits, etc. Locatie/plaatsnaam is niet altijd aanwezig, en waarschijnlijk ook niet erg betrouwbaar.
Albert Oosterhof zegt
Allicht snijdt mijn suggestie verder geen hout. Maar toch: ik weet van Vlaamse deelnemers dat ze de instructie kregen om 'standaardtaal' te spreken. Ik vraag me af in hoeverre precies die instructie gegeven is aan sprekers elders. Misschien dat je de neiging zou kunnen hebben in gebieden waar taalgebruik in het algemeen minder regionaal gekleurd is sterker aan te dringen op spontaan en enigszins regionaal gekleurd taalgebruik. Dit punt zou dan een soort verklaring kunnen bieden voor het feit dat Vlamingen helemaal niet zulke hoge scores hebben voor 'als'. De Vlamingen zouden dan a.h.w. meer hun best gedaan hebben om standaardtalig en juist minder spontaan uit de hoek te komen.
Anoniem zegt
De verklaring voor het Limburgs hoeft niet zo ver gezocht te worden. Jan Stroop geeft hierboven al een voorzetje.
Ik heb de grammatica van alle Limburgse dialecten niet ter beschikking op dit moment, maar voor de Zuid-Limburgse dialecten geldt dat de 'groter dan' variant niet voorkomt. In het Maastrichts is deze combinatie enkel grammaticaal correct als 'groeter es' (groter als). De uitspraak 'groeter daan' (groter dan) wordt gezien als 'vernederlandsing' van de grammatica van het dialect.
Vanzelfsprekend zullen sprekers van een dialect waarin 'groter als' grammaticaal correct is, deze vorm sneller overnemen bij het spreken van de standaardtaal. Het hogere percentage voor Limburg verbaast mij daarom niet. Ik vind het eerder vanzelfsprekend.
Roger Weijenberg
Maastricht
Marc van Oostendorp zegt
Er zijn problemen. Ten eerste: die situatie in de dialecten is niet erg anders in grote delen van de rest van Nederland of Vlaanderen. Ook daar wordt eerder 'als' dan 'dan' gezegd. Ten tweede: het effect doet zich niet voor als je kijkt naar de herkomst van de sprekers, alleen naar de huidige woonplaats. Een verklaring vanuit het dialect alleen is daarom minder vanzelfsprekend. Daar komt nog bij dat mensen in het Corpus Gesproken Nederlands gevraagd werd om standaardtaal te spreken. 'Vernederlandsing' ligt daarom voor de hand (zie de verklaring van Albert Oosterhof hierboven waarom men in Vlaanderen juist geen 'als' gebruikte.)
Jan Stroop zegt
Het grootste probleem bij 't Corpus Gesproken Nederlands is dat de gebruiker over essentiele zaken nergens informatie kan vinden. De vier componenten van wat 't meest in de buurt komt van spontane spraak worden zo gepresenteerd:
a. Spontane conversaties ('face-to-face')
b. Interviews met leraren Nederlands
c. Telefoondialogen opgenomen m.b.v. platform
d. Telefoondialogen opgenomen m.b.v. minidiskrecorder
Daar blijft 't bij en je kunt je er dus van alles bij afvragen. Dit bijvoorbeeld. Wat waren dat voor conversaties? Waren die georganiseerd en geïnstrueerd voor 't CGN? Wie deden er mee aan die telefoondialogen? Hoe zijn die tot stand gekomen? Zijn 't toevalstreffers? Volgens welke criteria zijn ze geselecteerd? Hoe heeft de organisatie van 't CGN ze in handen gekregen? De interviewers van die leraren, wat waren dat voor mensen? Spraken de deelnemers 'tzelfde soort Nederlands? Enzovoorts.
Wat 't CGN in elk geval wel illustreert is het grote verschil tussen wat in Nederland als "hedendaags Nederlandse spraak" beschouwd wordt en wat er in Vlaanderen onder verstaan wordt.
jos van hecke zegt
Het enige wat ik uit dit onderzoek kan afleiden is dat, als het voegwoordje 'als', na een comparatieve uitdrukking van verschil, beduidend méér gebezigd wordt door als minder vertrouwd met de Nederlandse standaardtaal beschouwde personen die bovendien vooral in de zuidelijke streken van het Nederlands taal territorium geconcentreerd blijken te zijn, het dan ook zo moet wezen dat de als meer vertrouwd met de Nederlandse standaardtaal beschouwde personen in de meer noordelijke gewesten van het taal territorium geconcentreerd zijn. Waarom dit dan zo is, weten de onderzoekers blijkbaar zelf niet maar het moet wel een wereldschokkend fenomeen zijn en uiterst belangrijk voor onze taal aangezien het rapport dienaangaande enkel in het Engels op de wereld werd losgelaten. Ik voer hier – om het kort te houden – 2 bedenkingen aan bij dit onderzoek:
1. Waar is dat boek, die bijbel, dat corpus waaraan alles afgemeten wordt en waarin de standaard te volgen regels van de Nederlandse 'standaardtaal' in hun geheel en in al hun mogelijke vormen en samenhangen netjes en duidelijk neergeschreven zijn?
2. Een taal is een communicatief instrument dat zijn wortels heeft in de basis woordenschat waarbij aan bepaalde woordsoorten (klankreeksen) en woordplaatsingen betekenis verlenende (sientaktische) functies zijn toegekend, de ene al onmisbaarder of essentiëler dan de andere. Het is mijn overtuiging dat het voegwoord 'als' en het voegwoordelijk gebruikte 'dan' in onze taal geen communicatieve sleutelfuncties vervullen en dus ook geen essentiële elementen zijn van de (standaard)taal. Als dat in ons (moedertaal)onderwijs anders wordt voorgesteld,dan is er m.i. iets mis met dat onderwijs, niet met de taalgebruiker, noch in het noorden noch in het zuiden. Een leeuw is groter ALS hij naast een hond staat en de leeuw is kleiner ALS hij naast een olifant staat en dat komt – in betekenis – op hetzelfde neer als uitdrukken dat een leeuw groter is DAN een hond maar kleiner DAN een olifant. Het verschil zit 'm enkel in de gebruikte vorm van de zin, in de zinsconstructie (de laatst genoemde vorm een soort elliptische zin zijnde). Men kan – in perfecte 'standaardtaal' – ook nog zeggen: ALS een leeuw naast en olifant staat, DAN is hij kleiner of ook nog: een leeuw is kleiner ALS hij naast een olifant staat DAN (ALS hij) naast een hond (staat).. Men moet dus niet te ver gaan zoeken om te weten of sterk te vermoeden waar het. 'zuidelijk' gebruik van 'als' ipv 'dan' zijn wortels heeft, nl.in de aard van onze taal zelve. Er kan hoogstens sprake zijn van een zéér aannemelijke 'verwisseling'. Mijn conclusie: de taalhorizon van de Zuiderling is blijkbaar breder en soepeler dan die van de Noorderling!