Andere talen dan Nederlands spreken is ‘ongezellig’. Die mededeling kreeg Ferdows Kazemi, een columniste van de Volkskrant onlangs. (Klik hier voor haar column van gisteren.) Ze was met een paar vriendinnen aan het praten in de kleedkamer van een sportschool, toen haar door een passerende vrouw te verstaan werd gegeven: ‘Ik versta geen woord van wat jullie tegen elkaar zeggen.’
Ik had daar nooit bij stil gestaan, dat dit soort dingen gebeuren, maar kennelijk horen in ieder geval Iraniërs regelmatig dat ze ‘ongezellig’ zijn wanneer ze hun eigen taal gebruiken. Terwijl het Perzisch toch niet speciaal ongezellig klinkt. Ik ben het ook wel met Kazemi eens dat het heel onbeleefd is om zo te reageren: je hebt nu eenmaal niet het recht om ieder willekeurig gesprek dat je clubgenoten onderling voeren, te verstaan.
Helaas is Kazemi’s analyse van dit gedrag nogal oppervlakkig.
Het ligt volgens haar allemaal aan ‘het superioriteitsgevoel van sommige Nederlanders’:
Het machtsgevoel van de meerderheid. Het is mijn land, mijn cultuur, mijn taal en iedereen moet zich daaraan onderwerpen. Iedereen die in ‘mijn land’ woont. Vreemdeling, ik heb het recht jou te verstaan, al ben ik jouw gesprekspartner niet.
Er zal vast superioriteitsgevoel en machtsgevoel en allerlei ander onplezierig gevoel spelen bij deze kwestie. Maar er is ook een andere kant van de zaak. Die is dat Nederlanders omgekeerd ook altijd geneigd zijn om zich in taal aan te passen als er anderstaligen in de buurt zijn: het bekende effect dat ze als groep onmiddellijk overschakelen op het Engels zodra er een buitenlander bij komt staan.
Ik moet zeggen dat ik datzelfde gevoel ook wel heb. Je zit aan een kersttafel met zeven mensen, waaronder één andere Nederlander. Je raakt aan de praat met die andere Nederlander, en ineens merk je dat je alleen nog maar met elkaar aan het praten bent over Boer zoekt vrouw, iets wat niemand in het gezelschap ook maar met een mogelijkheid kan interesseren. Die anderen zijn dan ook in een levendig gesprek verzeild geraakt.
En dan ontstaat een enorm ongemakkelijk gevoel. Het is raar om met een taalgenoot over Boer zoekt vrouw te praten in het Engels. Maar het is ook ongewenst om in het Nederlands verder te gaan, omdat dit zo, tja, ongezellig is. Niet iedere gesprekspartner heeft die gêne, maar ik voel me heel onprettig als we dan Nederlands praten. Er is eigenlijk niemand die luistert, maar ze kunnen ook niet ineens gaan meedoen.
Andere culturen hebben die gêne geloof ik, daar is men er meer aan gewend dat je verschillende talen door elkaar spreekt, of vindt men inderdaad niet dat iedereen alles moet kunnen verstaan, of, nou ja, ik weet niet eens waarom ik mij geneer, dus hoe moet ik weten hoe die andere culturen verschillen?
Ik wil niet zeggen dat het gerechtvaardigd is om dan maar op iemand af te stappen die met wat vriendinnen aan het praten. Laat staan dat Ferdows Kazemi inderdaad geen Perzisch mag praten; Perzich kan wat mij betreft niet genoeg gesproken worden (ik heb er ook weleens een artikel over geschreven). Ik vermoed alleen dat er achter de kleine strubbeling die Kazemi af en toe meemaakt meer zit dan ze denkt.
Anoniem zegt
Beste Marc,
Ik werk bij een Europese instelling en geloof me, alleen Nederlanders hebben hier last van. Alle andere nationaliteiten praten gewoon hun eigen taal met elkaar, ook als er anderen bij zijn die die taal niet verstaan. Ik ben de schaamte inmiddels voorbij en praat ook Nederlands waar dat kan. En dat is eigenlijk erg prettig.
Brenda Mudde
Anoniem zegt
Het is ook een kwestie van hoe veel tijd je er in wil investeren. Mijn vader verkeerde vroeger veel in kringen waar veel Italianen waren, en gaandeweg leerde hij de globale strekking van de gesprekken wel te begrijpen. Nou begrijp ik wel dat het verschil tussen Nederlands en Perzisch een stukje groter is dan Nederlands en Italiaans, maar als je het echt wil, kan je dat ook leren begrijpen.
Zelf heb ik meegemaakt dat ik met mijn zus logeerde bij onze neef, die in Maastricht woont. Mijn zus en ik spreken geen Limburgs, maar we verstaan het wel. Die neef liet op dat moment zijn huis schilderen door een Maastrichtse aannemer, die een Duitse werknemer in dienst had. De aannemer en mijn neef spraken goed Duits, ik een beetje, en mijn zus praktisch niet. De werknemer sprak Nederlands nog Limburgs.
Als we in de tuin aan de koffie zaten, werden er drie talen door elkaar gesproken: Nederlands, Maastrichts, en Duits. Op zich allemaal talen die dicht bij elkaar liggen, toegegeven, maar toch echt met aanwijsbare verschillen. En omdat iedereen zijn best deed, ging conversatie in die multilinguistische setting best prima.