Door Jan Uyttendaele
Op 2 oktober 2013 woonde ik de ‘Dag van het Nederlands’ bij, georganiseerd door het Nascholingscentrum CNO van de Universiteit Antwerpen. Die dag was helemaal gewijd aan de literatuur. Eén van de sessies droeg als titel ‘Waarom zou (je) Beatrijs nog lezen?’. Waarom ‘je’ in deze titel tussen haakjes stond, heb ik nog altijd niet kunnen achterhalen. De sessie werd in de folder als volgt aangekondigd:
‘Vertrekkend van het Middelnederlandse werk zelf vragen we ons af welke waarde dit werk nog heeft/kan hebben anno 2013. We bekijken op een creatieve manier enkele fragmenten uit het werk en trekken dan parallellen naar de hedendaagse populaire cultuur. Via de muziek (Lady Gaga, Madonna…), tv-reeksen en films tonen we aan hoe de figuur van Beatrijs kan blijven inspireren. Daarbij belichten we ook het veranderende vrouwbeeld aan de hand van enkele (wetenschappelijke) artikelen en bijhorende opdrachten.’
Toen ik dit las, fronste ik natuurlijk meteen mijn kritische wenkbrauwen, maar een en ander wekte zodanig mijn nieuwsgierigheid op dat ik toch maar eens ben gaan luisteren.
Ik moet bekennen, dat ik zwaar ontgoocheld was. Meer nog eigenlijk: ik was verontwaardigd over de wijze waarop een van onze mooiste canonteksten gebanaliseerd werd en op allerlei manieren onrecht werd aangedaan. Hoe meer ik erover nadacht, des te sterker werd de behoefte om mijn mening over deze nascholing eens op papier te zetten. Twee factoren hebben mij nog meer gestimuleerd om dit te doen: in de eerste plaats het feit dat deze nascholing volgens de organisatoren een zeer positieve evaluatie van de deelnemers had gekregen en in de tweede plaats het feit dat deze nascholing ook op het programma stond van de zevenentwintigste conferentie ‘Het Schoolvak Nederlands’ op 29 en 30 november 2013 in Utrecht. In het verslagboek daarvan vinden we een iets meer uitvoerige samenvatting, waaruit we citeren: ‘Beatrijs is zowel kosteres, minnares, prostitué (sic) als moeder. Een ongewone combinatie, al volgen enkele popsterren haar voorbeeld. Aan de hand van een wetenschappelijke tekst bestuderen we de dubbelzinnige relatie van onder andere zangeressen Lady Gaga en Madonna met geloof en seksualiteit. Beide dames spelen in hun shows en clips met religieuze symbolen en verkleden zich maar al te graag als sexy priesteres’. (p. 188)
Ik moet bekennen, dat ik zwaar ontgoocheld was. Meer nog eigenlijk: ik was verontwaardigd over de wijze waarop een van onze mooiste canonteksten gebanaliseerd werd en op allerlei manieren onrecht werd aangedaan. Hoe meer ik erover nadacht, des te sterker werd de behoefte om mijn mening over deze nascholing eens op papier te zetten. Twee factoren hebben mij nog meer gestimuleerd om dit te doen: in de eerste plaats het feit dat deze nascholing volgens de organisatoren een zeer positieve evaluatie van de deelnemers had gekregen en in de tweede plaats het feit dat deze nascholing ook op het programma stond van de zevenentwintigste conferentie ‘Het Schoolvak Nederlands’ op 29 en 30 november 2013 in Utrecht. In het verslagboek daarvan vinden we een iets meer uitvoerige samenvatting, waaruit we citeren: ‘Beatrijs is zowel kosteres, minnares, prostitué (sic) als moeder. Een ongewone combinatie, al volgen enkele popsterren haar voorbeeld. Aan de hand van een wetenschappelijke tekst bestuderen we de dubbelzinnige relatie van onder andere zangeressen Lady Gaga en Madonna met geloof en seksualiteit. Beide dames spelen in hun shows en clips met religieuze symbolen en verkleden zich maar al te graag als sexy priesteres’. (p. 188)
Nascholingen laten meestal niet zien hoe het onderwijs er in de praktijk al aan toegaat, maar hoe het eraan toe zou moeten gaan. De expliciete goedkeuring van het publiek in Antwerpen en de herhaling van deze nascholing op HSN bewijzen dat men vindt dat hier ‘good practices’ worden gedemonstreerd. Als deze nascholing representatief is voor de wijze waarop men denkt dat in het onderwijs van oude teksten met historisering en actualisering moet worden omgegaan, dan maak ik me grote zorgen.
In het hiernavolgende stuk zet ik mijn bezwaren tegen deze nascholing op een rijtje. Ik geef eerst een zo volledig mogelijke samenvatting van de inhoud van de sessie en van de gebruikte syllabus, die uitsluitend bestond uit werkbladen voor de leerlingen, plus mijn commentaar en kritiek op de opzet en de uitwerking ervan. Daarna geef ik zelf een aantal suggesties voor een zinvolle benadering van de Beatrijsin de derde graad van het secundair onderwijs. Ten slotte vestig ik nog de aandacht op een uiterst bruikbare moderne bewerking.
Inhoud van de nascholing
We volgen de werkbladen van de leerlingen, waarnaar ook tijdens de nascholing constant werd verwezen. De behandeling van de Beatrijs gebeurt in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk, ‘Een Middelnederlands exempel?’ heeft als ondertitel ‘Situering – De middeleeuwen’ en begint met de herhaling van de begrippen ‘feodaliteit’ en ‘theocentrisme’. Dat gebeurt door middel van de volgende vragen: ‘Hoe was de middeleeuwse maatschappij georganiseerd? en ‘De termen feodaliteit en theocentrisme zijn onlosmakelijk met de middeleeuwen verbonden. Weet je nog wat ze betekenen?’. Kennelijk wordt hiermee aangeknoopt bij de voorkennis van de leerlingen. Maar die twee begrippen mogen dan wel van toepassing zijn op de middeleeuwse maatschappij, voor de Beatrijszijn ze toch maar weinig relevant. ‘Hoofsheid’ en (vooral) ‘Mariadevotie’ zou een veel betere keuze zijn geweest. Als die twee laatste begrippen nog niet eerder in de klas aan de orde zijn geweest, dan moet de leerkracht de noodzakelijke voorkennis daarover eerst aanbrengen. Vooral de opkomst van de Mariadevotie in de 13de eeuw (en de gewijzigde voorstelling van Maria in de beeldende kunst) is een historische thema dat voor een goed begrip van de Beatrijs eigenlijk onmisbaar is. Omdat we hierover in de syllabus niets vernemen, ga ik er wat dieper op in. Ik doe dat door middel van de afbeeldingen van een romaans en een gotisch Mariabeeld.
De enorme omvang en intensiteit van de Mariaverering in de 13de eeuw wordt bewezen door het ontstaan van nieuwe kerken, toegewijd aan Maria, bedevaartplaatsen, Mariafeesten en Marialegenden, waarvan de Beatrijseen voorbeeld is. Die Mariaverering zorgt er ook voor dat Maria menselijker wordt, minder verheven, bijna tastbaarder. Dat leidt tot vertederende voorstellingen van Maria die haar moedertaak aan het vervullen is. In de iconografie van de 12de eeuw was ze nog vooral de verheven moeder Gods, de hemelkoningin, omringd door engelen en gezeten op een troon (de ‘sedes sapientiae’ uit de romaanse kunst). Maar in de 13de eeuw staat ze glimlachend met het kind op de arm als een troostende moeder, die mirakels verricht om haar getrouwen te helpen. Dit zijn de beelden uit de gotiek, zoals we ze vinden in de kathedralen, die vaak aan haar gewijd zijn, bv. de Notre-Dame in Parijs. Met enkele gemakkelijk vindbare afbeeldingen van middeleeuwse beelden kan dit voor de leerlingen geïllustreerd worden.
We keren terug naar de syllabus. Na de aanknoping krijgen de leerlingen de korte inhoud van de Beatrijs voorgeschoteld (bron: Wikipedia) met daarbij de volgende vragen: ‘Wie (sic) was het oorspronkelijke doelpubliek van dit verhaal?’ en ‘Waarom denk je dat?’ Eerlijk gezegd, ik begrijp volstrekt niet hoe de leerlingen daar een antwoord op kunnen geven op grond van alleen maar die samenvatting uit Wikipedia.
Vervolgens krijgen ze het eerste fragment te lezen (v. 1-10) in het Middelnederlands, zonder enige woordverklaring, met de volgende vragen:
a) Is de auteur van Beatrijs een professioneel schrijver?
b) Hoe omschrijft hij zijn verhaal? Welk soort verhaal is het volgens hem?
c) Bedacht hij dit verhaal zelf?
d) Hoe omschrijft hij Beatrijs?
Hoe de leerlingen deze vragen zonder enige woordverklaring bij de Middelnederlandse tekst kunnen beantwoorden, is me ook een raadsel. Op de antwoorden is de nascholer overigens niet ingegaan, behalve bij de eerste vraag. Daarvan heeft hij gezegd dat het antwoord erop duidelijk ‘nee’ is, ik citeer: ‘hij ziet zichzelf niet als een professioneel schrijver’. Met dit antwoord slaat de nascholer de bal compleet mis. De Beatrijs is een typische voordrachtstekst: een tekst, bedoeld om naar te luisteren. De dichter ervan was ook de voordrager van die tekst. Hij was een beroepsdichter, iemand die met het maken en voordragen van zijn gedichten zijn brood moest verdienen, ook ‘sprookspreker’ genoemd. Sprooksprekers traden vaak op ’s avonds aan tafel, tijdens of na de maaltijd. Na afloop werden ze door de gastheer betaald. Het openingsvers ‘Van dichten comt mi cleine bate’ diende alleen maar om ervoor te zorgen dat hij een goede beloning zou krijgen voor zijn optreden.
De overige vragen bevatten pure reproductie van de inhoud, maar dienen kennelijk niet om meer achtergrondinformatie te geven, bv. ‘Bedacht hij dit verhaal zelf?’ In de tekst staat duidelijk dat het verhaal afkomstig is van broeder Ghijsbrecht, maar op de gevolgen daarvan voor de interpretatie van het werk gaat de syllabus niet in. De ‘zegsman’ broeder Ghijsbrecht wordt immers niet zomaar genoemd, maar om de geloofwaardigheid van het verhaal te beklemtonen. Ghijsbrecht is niet enkel een monnik (en dus betrouwbaar), hij is ook oud (en dus wijs) en hij is een geleerd man (want hij beschikt over boeken). Door de verwijzing naar die boeken wordt het verhaal ook in het verleden geplaatst, waardoor niemand meer in opspraak kon worden gebracht. De vraag ‘Welk soort verhaal is het volgens hem?’ is door middel van de tekst gemakkelijk te beantwoorden: een ‘ghedichte’. Maar wat is dat dan en wat betekent dat voor de aard van het verhaal? De oorspronkelijke tekst moet een ‘exempel’ zijn geweest: een korte Latijnse tekst in proza, bestemd voor kloosterlingen en predikanten. Op deze oorspronkelijke tekst, die hij gehoord heeft van broeder Ghijsbrecht, heeft onze dichter dan zijn creativiteit losgelaten en hij heeft een eigen berijmde versie in de volkstaal gecreëerd, die ongetwijfeld bestemd was voor een ontwikkeld lekenpubliek. Het werk kan gediend hebben voor de vorming van adellijke jongelingen of van voorname meisjes, die opgevoed werden in een rijk kloosterinternaat. Hier had de vraag naar het doelpubliek moeten komen en niet eerder, naar aanleiding van de korte inhoud. Dat publiek is dus geen kloosterpubliek, maar een hoofs (adellijk) publiek, dat Beatrijs (die ‘hoofs en subtiel van zeden’ is) herkent als lid van die hoofse gemeenschap. Dat alles komen de leerlingen door middel van deze vraagstelling niet te weten.
Vervolgens moeten de leerlingen uit het fragment een voorbeeld halen van: een proclisis, een enclisis, een verdwenen woord en een naamval. Als ik dit soort vragen naar aanleiding van Middelnederlandse literatuur tegenkom, vraag ik me altijd af: waar zijn we eigenlijk mee bezig? Deze verschijnselen kunnen misschien aan de orde komen in een taalbeschouwingsles over de geschiedenis van het Nederlands, maar ze zijn volstrekt irrelevant voor de bespreking van een literaire tekst. Ik kom daar verder nog op terug.
Het tweede hoofdstuk, getiteld ‘Verkondigen wij het mysterie’, begint in de hand-out met een krantenartikel over Giel, de 15-jarige jongen uit Sint-Laureins, die naar India wil vertrekken om er in een boeddhistisch klooster een opleiding tot monnik te gaan volgen. Door middel van vragen worden de leerlingen gestimuleerd om daarover te reflecteren. Hetzelfde gebeurt nog eens na het beluisteren van een radiointerview met deze jongen (op Youtube). Ik geef toe dat hiermee wordt aangeknoopt bij de actualiteit. Maar is de verwijzing ook ergens relevant voor het begrip voor Beatrijs? Helemaal niet! Anders dan deze jongen, die kennelijk zelf doelbewust heeft gekozen voor het kloosterleven, mogen we aannemen dat Beatrijs tegen haar zin naar het klooster is gestuurd. Zoveel weten we immers over de rekrutering van kloosterlingen in de middeleeuwen. De oudste zoon of dochter werd vaak door de ouders voor het kloosterleven bestemd en daarom zo vroeg mogelijk aan het klooster afgestaan. De bruidsschat voor een dochter was ook zo hoog, dat de familie dit maar voor enkele meisjes kon opbrengen. Voor de overigen werd dan een uitkomst gezocht in het klooster. Op welke leeftijd gebeurde dit nu? We weten dat de meisjes al met negen jaar door hun ouders ‘aan God werden afgestaan’ om met dertien jaar al de eerste gelofte af te leggen. Een intrede in het klooster was voor meisjes dus meestal niet het gevolg van een vrije keuze. Beatrijs treedt rond haar twaalfde jaar in een klooster voor adellijke nonnen. We weten dat ze rond die leeftijd ook al een vriendje had. Maar deze jeugdliefde kreeg niet de kans om tot ontwikkeling te komen. Voordat het tweetal de gelegenheid kreeg om in mekaars armen te liggen, werd Beatrijs in een klooster gestopt. Er is dan ook geen enkele overeenkomst te vinden met ‘monnik Giel’ die zelf heeft beslist om in te treden in een boeddhistisch klooster.
Hierna krijgen we het tweede fragment (v. 37-40, 81-94 en 293-303: in totaal 29 versregels in het Middelnederlands, opnieuw zonder enige woordverklaring), gevolgd door deze vragen:
1. Welk probleem ervaart Beatrijs na enige tijd?
2. Welke twee soorten minne staan in dit verhaal centraal?
3. Beatrijs twijfelt bij haar vertrek. Waaraan? Begrijp je haar?
Het zal duidelijk zijn dat leerlingen die twee soorten minne helemaal niet uit deze korte fragmentjes kunnen halen en nog veel minder dat ze in staat kunnen zijn om die in twee kolommen met mekaar te vergelijken. De twijfel van Beatrijs moet blijken uit de versregels ‘Ic ducht dat mi die vaert sal rouwen: Die werelt hout soe cleine trouwe’, maar of de leerlingen daar begrip voor hebben, betwijfel ik ten zeerste. Welke tiener van vandaag zou van mening kunnen zijn dat je beter in een klooster kunt blijven in plaats van je geliefde te volgen? Inderdaad, geen enkele!
De hand-out stapt dan over naar het kloosterleven van andere ‘zusters achter slot en grendel’. Met als enige introductie het zinnetje ‘Een andere bekende slotzuster was Soeur Sourire’ wordt aan de leerlingen nu gevraagd om twee fragmenten uit de gelijknamige film te bekijken en een korte biografie van Jeanne Deckers te lezen. Daarna worden de leerlingen uitgenodigd om in twee kolommen Beatrijs en Soeur Sourire te vergelijken ten aanzien van de volgende aspecten: ‘roeping, geliefde, leven uit het klooster en einde’. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een klassengesprek: ‘Wat vind jij van het leven als slotzuster/-broeder? En wat vind je van het celibaat?’ Het zal duidelijk zijn, dat ook de vergelijking van Beatrijs met Soeur Sourire eigenlijk weinig hout snijdt. Soeur Sourire werd niet zozeer lekenzuster om een geliefde te volgden dan wel om een zangcarrière te kunnen beginnen. Ze ondervond daarbij allerlei problemen en toen ze een gigantisch bedrag aan achterstallige belastingen moest betalen, pleegde ze samen met haar lesbische vriendin zelfmoord. Ziet u daarbij voldoende overeenkomsten met Beatrijs, die tot een beter begrip van het gedrag van de laatstgenoemde kunnen leiden? Ik in ieder geval niet!
Hoofdstuk drie heeft als titel ‘Wat een wijf?!’ Bij ‘wijf’ staat een voetnoot: ‘Middelnederlands voor vrouw’ en de nascholer gaf hierbij als mondelinge toelichting: ‘Beatrijs was niet zomaar een preuts nonneke!’ Beatrijs is dus een ‘straf wijf’! Maar waarom ze nergens in de tekst een ‘wijf’ wordt genoemd, komen we niet te weten. Waarom dan wel? Heel eenvoudig, omdat zij niet zomaar een ‘vrouw’ was. De dichter noemt haar terecht in vers 37 een ‘joffrouwe’, d.w.z. een edelvrouw. In het fragment dat daarna volgt, scheldt ze de jongen uit voor boerenkinkel, omdat die haar voorstelt de liefde te bedrijven ‘ghelijc enen wive die wint ghelt dorperlijc met haren lichame’ (v. 348-349). ‘Wijf’ heeft in dit verhaal dus duidelijk een pejoratieve betekenis. Adellijke vrouwen werden als ‘vrouw’ aangeduid en aangesproken, voor gewone mensen en hoeren gold de aanduiding ‘wijf’.
Fragment 3 (v. 328-368) is de scène waarin de jongeling aan Beatrijs voorstelt om in de natuur ‘der minnen spel’ te gaan spelen, waaruit ook het bovenstaande citaat komt. Dit fragment wordt opnieuw zonder enige woordverklaring aangeboden. Daarbij worden de volgende vragen gesteld:
1. Dit fragment begint met een zogenaamde ‘Natureingang’. Wat zou dat kunnen zijn?
2. Beatrijs maakt zich kwaad op haar vriend. Waarom?
3. (Met een verwijzing naar de samenvatting uit Wikipedia) In de figuur van Beatrijs worden verschillende types vrouw bij elkaar gebracht. Beschrijf drie types die je bij haar terugvindt.
Om te beginnen is er in dit fragment eigenlijk geen sprake van een ‘Natureingang’, die vooral in lyrische poëzie voorkomt. De plek in het bos waar de jongeling haar voorstelt om ‘bloemen te gaan plukken’ (een hoofse formulering voor het liefdesspel spelen) vertoont wel een aantal kenmerken van de zgn. ‘locus amoenus’ of ‘lieflijke plaats’. Maar het is toch meer een plek waar overspel gepleegd kan worden of waar hoeren hun diensten verlenen. Niet zonder reden dus windt Beatrijs er zich over op dat de jongen uitgerekend daar wil vrijen. Ze zegt dat ze zich dood zou schamen, wanneer ze als een hoer in het vrije veld de liefde zou moeten bedrijven. (Zie hierboven.) Knap is daarbij de subtiele verwijzing naar de tragische situatie later in het verhaal, waarin Beatrijs zich genoodzaakt ziet om als prostituee haar brood te verdienen in het vrije veld. Op deze parallel worden de leerlingen op deze werkbladen helaas niet gewezen.
Met de ‘verschillende types vrouw’ bedoelt de nascholer kennelijk: minnares, prostituee en moeder. (Zie ook het citaat uit het verslagboek van HSN.) Die types vinden we volgens hem ook bij Lady Gaga terug. Daarover krijgen de leerlingen een ‘studietekst’ (sic, maar dit is een zakelijke tekst, geen tekst om te studeren), getiteld ‘Born this way’, over het verschijnsel Lady Gaga. Ze moeten eerst een aantal moeilijke woorden verklaren en daarbij vermelden of ze dat vanuit de context of met een andere ‘woordstrategie’ gedaan hebben. Daarna moeten ze enkele inhoudsvragen beantwoorden en ‘de rol van het geloof in het leven van Beatrijs en Lady Gaga’ met elkaar vergelijken. (Ik ga niet in op de vraag of de tekst hier met de meest geschikte leesstrategieën wordt benaderd.) De gebruikte zakelijke tekst kan ik natuurlijk niet in zijn geheel citeren, maar ik kan met zekerheid bevestigen dat deze vergelijking echt nergens op slaat. Het is niet omdat Lady Gaga wel eens optreedt met een nonnenkap of een aureool (of een andere religieus symbool), dat ze in enig opzicht met Beatrijs vergeleken kan worden! (Overigens komt Madonna daarbij nergens ter sprake!)
Het laatste hoofdstuk draagt als titel ‘Waar men gaat langs Vlaamse wegen…’. Het begint met een laatste fragment uit de Beatrijs (de laatste dertig versregels, opnieuw in het Middelnederlands, zonder toelichtingen), gevolgd door enkele inhoudsvragen, en stapt dan over op de ‘Mariaverering’. De leerlingen bekijken eerst een aflevering uit De jaren stillekes, een wekelijks televisieprogramma uit 2010, dat op zondagavond op zender Eén werd uitgezonden. In elke aflevering werden grappige, foute of opmerkelijke televisiefragmenten getoond, afkomstig uit het VRT-filmarchief. Dikwijls werden die vervolgens geparodieerd door Steven Van Herreweghe in de vorm van een sketch. Dat gebeurde ook in deze aflevering. Op 9 augustus 1973 huilde het Mariabeeld van Leon Theunis uit Mortsel bloedige tranen, zo beweerde hijzelf tenminste. Het leverde de man een trouwe religieuze aanhang op en later schreef hij er zelf ook een boek over. Wat we te zien krijgen, is een als parodie nagespeeld verhaal over het ‘huilende’ Mariabeeld. Het gaat hier dus niet om een informatief programma over de secularisering en het verdwijnen van de Mariadevotie in Vlaanderen, maar om een satirisch programma, waarin door middel van sketches verschijnselen uit de ‘jaren stillekes’ worden geridiculiseerd.
Daarna bekijken de leerlingen nog een reportage over Het varken van Madonna, een Belgische film uit 2011 van Frank Van Passel. De titel verwijst naar het dorp Madonna bij Langemark, waar de film zich afspeelt. In de film wordt de Mariadevotie van de inwoners van het dorp belachelijk gemaakt.
Tot zover deze lessenreeks, waarin de vergelijking tussen Beatrijs en Lady Gaga centraal staat en het geloof in Maria uitsluitend als bespottelijk wordt voorgesteld. Door middel van de twee satirische videofragmenten en de vragen die erbij gesteld worden, wordt de indruk gewekt dat de Beatrijs niet meer is dan een naïef-kinderachtig mirakelverhaal voor primitieve gelovigen uit de ‘jaren stillekes’. Alle wetenschappelijke publicaties van zeg maar de laatste dertig jaar hebben intussen voldoende bewezen dat dit werk heel wat complexer en subtieler is dan we lange tijd gedacht hadden. Welnu, alles wijst erop dat de nascholer daar niets van gelezen of begrepen heeft. Geen woord over de hoofse achtergronden en de mogelijke verklaringen voor het merkwaardige gedrag van Beatrijs (bv. eerst kiezen voor het oudste beroep ter wereld en dan pas gaan bedelen). De eigenlijke boodschap van het werk komt nauwelijks uit de verf. De mooiste scène uit het verhaal, de ontmoeting tussen de geliefden in de tuin van het klooster, die bekend staat als de ‘omgekeerde striptease’, komt niet aan de orde. Geen woord over de kleursymboliek en de getalsymboliek, het prachtige handschrift, dat integraal op internet te vinden is, de plaats waar het verhaal zich zou kunnen hebben afgespeeld, de hedendaagse bewerkingen voor de jeugd, de actualiteit van het verhaal enz.
Ten slotte moet ik nog vermelden dat er tijdens de nascholing vrijwel geen antwoorden werden gegeven op de vragen die in de syllabus stonden. Da nascholing bestond hoofdzakelijk uit het bekijken van de videofragmenten, die uiterst beknopt werden becommentarieerd. Daardoor werd de sessie al na minder dan drie kwartier afgerond, ongeveer een half uur voor het voorziene einde…
Historisering en actualisering
Ik heb met opzet nogal uitvoerig beschreven wat er tijdens de nascholing gebeurde en daar hier en daar kritische kanttekeningen bij geplaatst. Daaruit bleek duidelijk dat de nascholer volstrekt onbekend was met de literair-historische context, de bedoeling en de betekenis van de Middelnederlandse Beatrijs. Als het ware niet gehinderd door een grondige kennis ter zake, gebruikte hij het Middelnederlandse verhaal vooral om een aantal thema’s uit de actualiteit aan de orde te stellen, die nauwelijks iets met dit verhaal te maken hadden. De Beatrijs fungeerde in deze lessenreeks puur als aanleiding voor iets wat geacht werd de leerlingen te boeien en op die manier de lectuur van enkele fragmenten uit de Beatrijs verteerbaar te maken. Op het eerste gezicht leek het wel alsof hier gebeurde wat in het leerplan Nederlands van het VVKSO de ‘actualisering van historische teksten’ wordt genoemd, maar in feite werd het Middelnederlandse verhaal voortdurend gebanaliseerd en geridiculiseerd. Mijn conclusie is dan ook dat deze nascholing zowel op wetenschappelijk als op didactisch gebied ver beneden de maat en in sommige opzichten zelfs totaal onverantwoord was.
Betekent dit nu dat ik die actualisering liever achterwege zou willen laten? Integendeel! Maar de actualisering zou naar mijn idee al moeten beginnen nog vooraleer van de Beatrijslegende sprake is: door aan te knopen bij een thema uit de ervaringswereld van de leerlingen, waardoor begrip en belangstelling voor het verhaal van Beatrijs kan worden opgewekt. Ik denk bijvoorbeeld aan een klassengesprek over het uithuwelijken van jongeren, zoals dat vroeger bij ons wel eens gebeurde en zoals dat in sommige andere culturen nog altijd schering en inslag is. Eigenlijk wordt Beatrijs tegen haar zin ‘uitgehuwelijkt’ aan het klooster, wordt ze ‘bruid van Christus’ tegen wil en dank. Wat kun je doen als je door je ouders tegen je zin voor een klooster of voor een huwelijk met een onbekende wordt voorbestemd? Vluchten natuurlijk, naar een ander land, met een ander lief. Dat is wat Beatrijs ook zal doen. De leerkracht vertelt dan het begin van het verhaal. Hij confronteert zijn leerlingen niet met een gedrukte samenvatting (en godbetert zeker niet een tekst uit Wikipedia), maar vertelt op een expressieve manier wat aan het eerste fragment dat hij in de klas wil lezen, voorafgaat. Dat eerste fragment zou bijvoorbeeld het ‘traliegesprek’ of de ontmoeting van de geliefden in de tuin kunnen zijn. Na de bespreking van het fragment vertelt hij verder, wekt hij opnieuw de belangstelling en de nieuwsgierigheid op van de leerlingen voor het vervolg van het verhaal. Het kunnen lezen en vertalen van Middelnederlandse teksten is daarbij geen doelstelling. Het gaat om het verhaal zelf, de betekenis ervan voor de toenmalige lezer en de boodschap die het nog kan inhouden voor de hedendaagse lezer. Daarom moeten alle fragmenten met voldoende woordverklaring aangeboden worden. Om te voorkomen dat de aandacht te veel afgeleid wordt door taalkundige eigenaardigheden (proclisis, enclisis, naamvallen enz.) zou ik er zelfs voor willen pleiten om meteen een vertaalde versie aan te bieden, bv. de schitterende vertaling in eenvoudige verzen die de Middelnederlandse tekst op de voet volgen, die Willem Wilmink gemaakt heeft voor de teksteditie van Theo Meder en die integraal op internet is te vinden (zie bibliografie). Uitweidingen over grammaticale kenmerken van het Middelnederlands zijn in dit verband dan ook volstrekt irrelevant.
Vergelijkingen met producten van de hedendaagse beeldcultuur zijn natuurlijk niet uitgesloten. De film Stealing Heaven (1988) over de tragische liefde van Abélard en Heloïse geeft veel aanknopingspunten. Ook de recente film Meteora(2012) over een jonge monnik en een non die verliefd worden op mekaar, is goed bruikbaar. Fragmenten van deze films zijn gemakkelijk te vinden op internet. Er zijn ook voldoende parallellen aanwezig met andere vrouwelijke hoofdfiguren uit de Nederlandse literatuur, die net als Beatrijs een cyclische levensloop kennen, waarbij ze zich op een gegeven moment moeten prostitueren om te kunnen overleven. Tot deze latere ‘zusters’ van Beatrijs kunnen we bijvoorbeeld de vrouwelijke hoofdfiguren rekenen van Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods (1900) en van Arthur Japin, Een schitterend gebrek (2003).
Maar er zijn nog meer vormen van actualisering mogelijk. Drie motieven van het oorspronkelijke verhaal komen daarvoor in aanmerking. Om te beginnen het motief van de aardse schande, waarvoor Beatrijs kennelijk zo bang is. Veel beslissingen van Beatrijs blijken telkens tot één noemer terug te voeren: de angst voor de schande, de angst om haar goede naam te verliezen door niet te handelen zoals ze volgens haar stand verplicht is. Ook nu nog bestaat er een op uiterlijkheden gefixeerde moraal van eer en schande. Van groot belang, ook voor jongeren, is nog altijd, hoe de naaste omgeving erover denkt. Wat vinden de leerlingen daarvan en hoe gaan ze daarmee om? Het zal niet moeilijk zijn om concrete voorbeelden uit de leefwereld van de leerlingen te vinden, die deze moraal van eer en schande kunnen illustreren.
Daarnaast is er ook een duidelijke waarschuwing voor de schijnwereld van luxe en vergankelijke liefde (‘die werelt hout soe cleine trouwe’). Als je al dat bedrog, die leugens, die echtscheidingen, die ruzies enz. bekijkt, zou je inderdaad kunnen concluderen dat de wereld nu meer dan ooit volkomen onbetrouwbaar is. Hoe ga je daarmee om? Kun je daarmee rekening houden bij het nemen van belangrijke beslissingen? Kun je op een of andere manier voorkomen dat je ooit zwaar teleurgesteld zult worden? Enz.
Ten slotte is er nog een motief dat jongeren van vandaag zeker zal aanspreken. Beatrijs verlangde als vrouw romantisch naar een warme, standvastige relatie. Maar de jongen legde in hun relatie van meet af aan een voorkeur aan de dag voor weelde en snelle seks. Voor hedendaagse tienermeisjes bevat het verhaal duidelijk een waarschuwing voor uiterlijkheden (bv. sportwagens en merkkleding) en voor mooi ogende en mooi pratende jongens, die gul zijn met cadeaus en eeuwige beloften. Meisjes, let op voor ‘loverboys’ zoals de hoofse minnaar van Beatrijs!
Bewerkingen voor schoolgebruik
Het Beatrijsverhaal is al verschillende keren naverteld in een jeugdboek, onder meer door Ed Franck in 1997 en door Agave Kruijssen in 2005. Onder de titel Vrije val presenteert Agave Kruijssen het verhaal als een flashback van Beatrijs zelf die tijdens de biecht aan de abt haar leven vertelt en becommentarieert. In deze bewerking wordt het oorspronkelijke verhaal geen geweld aangedaan, maar wat de schrijfster eraan toevoegt is te clichématig en te sterotiep om te kunnen boeien. Buitengewoon knap en boeiend is echter wel de versie van Ed Franck, een prozavertaling die de oorspronkelijke tekst voldoende respecteert en tegelijk ook appelleert aan de behoeften van een jeugdig lezerspubliek. Bovendien is deze bewerking niet alleen perfect geschikt voor klasgebruik, maar ook voor de zelfstandige lectuur van de leerlingen. Dit vergt enige toelichting.
Ed Franck heeft vooral het liefdesthema sterk beklemtoond, zonder evenwel de oorspronkelijke strekking van het verhaal te verraden. In feite trekt hij de tendens tot verwereldlijking en vermenselijking, die de Middelnederlandse dichter met zijn bewerking van de toen al bekende legende had ingezet, verder door. Hij besteedt nog meer aandacht aan de psychologische uitdieping van het hoofdpersonage, vooral aan de weergave van tegenstrijdige gevoelens. Met begrip voor de menselijke onvolmaaktheid toont hij ons vooral de tragische grootheid van een mens die heen en weer geworpen wordt tussen hoop en twijfel, geloof en hartstocht, val en opstanding. Daartoe heeft hij het Middelnederlandse verhaal enerzijds moeten uitbreiden en anderzijds ook moeten inkorten. Uitbreiding vinden we bijvoorbeeld in de beschrijving van Beatrijs’ gewetensstrijd, in de typering van de jongeling, die in Francks bewerking ook een typisch middeleeuwse naam krijgt, nl. Egidius, en in de toevoeging van het leidmotief van de duifjes. Ingekort zijn vooral de talrijke gebeden van Beatrijs en bepaalde dialogen, waaruit Franck, zonder de oorspronkelijke inhoud geweld aan te doen, het jargon van de hoofse liefde heeft verwijderd. Maar de belangrijkste inkorting betreft toch het einde van de oorspronkelijke tekst. Franck laat het verhaal eindigen bij de terugkeer in het klooster en presenteert het vervolg als een epiloog na het eigenlijke verhaal. Daardoor ligt zijn bewerking mooi ingebed tussen een proloog en een epiloog, waarin de auctoriale verteller zijn bedoelingen duidelijk kan formuleren op een manier die herinnert aan de oorspronkelijke, mondelinge vertelsituatie. Francks bewerking leent zich m.i. ook uitstekend tot voorlezen of voordragen.
In vergelijking met het origineel is de Beatrijs door Ed Franck op een zodanige manier geactualiseerd en menselijk-psychologisch uitgediept, dat jonge lezers er ongetwijfeld door aangesproken zullen worden en bovendien ook aangespoord zullen worden om de oorspronkelijke versie, bv. in de vertaling van Willem Wilmink, te gaan lezen. Ik geef enkele voorbeelden van het inlevingsvermogen en van de publiekgerichtheid van de bewerker naar de jonge lezer van vandaag. Beatrijs’ voorgeschiedenis, die in de Middelnederlandse tekst samengevat wordt in de eenvoudige mededeling, dat zij al vanaf haar twaalfde jaar verliefd was, wordt hier uitvoerig beschreven in een flashback van vijf bladzijden, waarvan ik het slot citeer: ‘En zo wordt ze langzaam negentien zomers oud, zomers van glanzende appels, feestelijk klokgelui, koorbanken die blinken van duizend verhalen. Zomers van aandachtige omgang met kleine dingen, trage uren en schuifelende gedachten. Zomers van vloeibare vrede. En van pijn.’ (p. 15-16) Francks versie van het beroemde traliegesprek tussen Beatrijs en haar minnaar volgt de Middelnederlandse tekst op de voet, maar wordt ook uitgebreid met fijne psychologische details die hun dialoog veel realistischer maken: ‘Een lange tijd keken ze elkaar aan, hun ogen vol oude herinneringen en een nieuwe glans. (…) Even wendde ze haar hoofd af, als was ze verlegen om de naaktheid van haar woorden. (…) Hij durfde niet verder te gaan, uit angst dat ze geschokt weg zou lopen. (…) Beatrijs hield haar adem in. Hij had de zware woorden gesproken waarvoor ze bang was, maar die ze met heel haar hart wenste te horen. (…) Beatrijs deed haar ogen open en keek hem aan. Langzaam gleed de spanning van haar gezicht. Ze glimlachte, en knikte. (…) Beatrijs drukte haar gezicht tegen de tralies. Voorzichtig legde Egidius zijn vingertoppen op haar wang.’ (p. 21-23) Hetzelfde geldt overigens voor veel andere dialogen en beschrijvingen, waarin jongeren ongetwijfeld veel van hun eigen dromen en verlangens zullen herkennen. Bovendien valt de directheid van het taalgebruik op, dat op een subtiele manier wordt doorspekt met eenvoudige beeldspraak. Ik geef een voorbeeld: ‘De dagen regen zich vredig aan elkaar, als de kralen van een rozenkrans die door de handen van een biddende non glijden. Dit is wat liefde is, dit is wat leven is, dacht Beatrijs vaak als ze in de armen van Egidius lag. Haar hart was gebonden, maar nooit eerder had ze zo vrij geademd.’ (p. 38) Prachtig is dat!
Hierboven heb ik al gezegd dat de lectuur van Francks versie van de Beatrijsuitnodigt tot kennismaking met het origineel. Maar er is meer. Ik ben ervan overtuigd dat deze bewerking ook kan bijdragen tot een beter begrip van de Middelnederlandse tekst. Dat effect bereikt Ed Franck door zelf geregeld toelichtende commentaar te geven bij bepaalde voor de moderne lezer vreemd aandoende uitspraken en passages. Die toelichtingen komen in geen enkel opzicht geforceerd over, doordat ze in de mond of in de gedachten van Beatrijs zelf gelegd worden. Ik geef enkele voorbeelden om duidelijk te maken wat ik bedoel. Als Beatrijs haar geliefde in de kloostertuin ontmoet en zich schaamt over haar voorkomen: ‘Zie me hier staan, dacht ze. Blootshoofds, als iemand die boete gaat betalen. Barrevoets, als een misdadiger. In mijn hemd, als iemand die verbannen of terechtgesteld gaat worden. Hier sta ik, in een schandekleed in plaats van in een bruidstooi.’ (p. 28) En wat verder, als ze de kleren aantrekt die de jongeling meegebracht heeft: ‘Blauw en wit, de kleuren van Maria, dacht Beatrijs. Zou Egidius het zo bedoeld hebben? Is hij zo fijngevoelig? Of heeft Maria het hem ingefluisterd, als een teken voor mij dat ik in haar bescherming blijf?’ (p. 28) Nog een laatste voorbeeld vinden we op het einde van het verhaal: ‘Hier ben ik weer, dacht ze. Op mijn drieëndertigste. De leeftijd waarop Christus vaarwel zei aan de wereld. Zoals ik nu. Maar nu is het mijn beslissing en niet die van mijn vader. Nu pas voel ik me geroepen.’ (p. 56)
Voortdurend bewijst Ed Franck dat hij de tekstedities van Lulofs, Janssens en Meder aandachtig gelezen en bestudeerd heeft en bereid is geweest om rekening te houden met de recentste wetenschappelijke interpretaties. Dit geeft aan zijn bewerking voor het onderwijs nog een extra meerwaarde. Op die manier zorgt hij niet alleen voor een genietbare navertelling, maar maakt hij ook de oorspronkelijke Middelnederlandse versie een stuk toegankelijker.
Ik ben wat dieper ingegaan op de bewerking van Ed Franck, omdat die volgens mij echt een plaats verdient in ons onderwijs. Maar er zijn nog veel meer bewerkingen verschenen, ook voor theater, die in het onderwijs goede diensten kunnen bewijzen. Die worden allemaal uitvoerig besproken in het verslagboek van het congres over de internationale verspreiding van de Beatrijslegende, dat in 2011onder de titel Beatrijs de wereld in werd gehouden in Den Haag. Een honderdtal kenners en vertalers uit meer dan twintig taalgebieden congresseerde daar drie dagen lang over het thema ‘Beatrijs in de wereld’. Er waren 34 lezingen, plus ‘s avonds een toneelvoorstelling van de Zuid-Afrikaanse Liesl Marx, die het Beatrijsverhaal betrok op de kinderprostitutie in haar land. Aan het einde van het congres was iedereen uitgeput, maar het object was dat nog allerminst. Volgens Frits van Oostrom is dàt vermoedelijk het ware mirakel van de Beatrijs!
Conclusies
In deze bijdrage heb ik in de eerste plaats geprobeerd om zorgvuldig aan te geven waarom een ‘succesrijke’ nascholing over de Beatrijs zowel in wetenschappelijk als in didactisch opzicht duidelijk geen navolging verdient. In de tweede plaats heb ik willen laten zien dat er wel degelijk alternatieven voorhanden zijn, die voldoen aan de maatstaven van wetenschappelijk en didactisch verantwoord literatuuronderwijs.
Ongetwijfeld zijn daarbij een aantal vragen onbeantwoord gebleven, bijvoorbeeld hoe het mogelijk is dat deze nascholing zoveel succes kan oogsten. Het feit alleen dat de nascholing voorziet in de behoefte aan kant en klare werkbladen voor de leerlingen, kan m.i. toch niet voldoende verklaren, dat iedereen instemt met de gepresenteerde inhouden en werkvormen. Het lijkt wel alsof iedereen wat verveeld zit met de noodzaak om de Beatrijs als canontekst in de klas aan de orde te stellen en niet alleen op zoek is naar ‘gesneden brood’ voor klasgebruik, maar zich ook wil verzoenen met de meest onzinnige tegemoetkoming aan de belangstelling van de leerlingen, als die er maar voor kan zorgen dat dit ‘oubollige en naïeve verhaal’ verteerbaar wordt.
Ik ben ervan overtuigd dat de Beatrijs en andere canonteksten een blijvende plaats verdienen in ons literatuuronderwijs en wil daar graag een pleidooi voor houden. Maar die blijvende plaats lijkt me alleen zinvol te zijn, als de leerkrachten daar zelf van overtuigd zijn en bereid zijn om zich eerst zelf in dit werk te verdiepen en daarna in de klas recht te doen aan de waarde ervan op zich en de blijvende actuele betekenis. Wie denkt dat zoiets alleen via Lady Gaga en andere volstrekt banale invalshoeken kan gebeuren, kan m.i. dit werk beter onbesproken laten en zich beperken tot teksten die deze invalshoeken niet nodig hebben.
Jan Uyttendaele (jan.uyttendaele@gmail.com)
Bibliografie
Bot, P. (1990). Tussen verering en verachting. De rol van de vrouw in de middeleeuwse samenleving. Kampen/Kapellen: Kok Agora/Uitgeverij Pelckmans.
De Ridder, F. (2013). ‘Waarom zou (je) Beatrijs nog lezen?’ In: Mottart, A. en Vanhooren, S. (red.). Zeventwintigste Conferentie Onderwijs Nederlands. Hogeschool Utrecht, 29 & 30 november 2013. Gent: Academia Press. Zie:
Franck, E. (1997). Beatrijs. Averbode: Altiora.
Janssens, J. D. (1986). Beatrijs. Geschreven in de 2de helft van de 13deeeuw door een onbekend dichter. Zellik: Poketino. Zie:
Lulofs, F. (1983). Beatrijs. Zesde herziene druk. Leiden: M. Nijhoff.
Martens, J. (1997). ‘Historische jeugdboeken: lectuursteekkaart. E. Franck, Beatrijs’. Zie:
Meder, Th. (1995). Beatrijs. Een middeleeuws Maria-mirakel. Vertaald door Willem Wilmink. Met een inleiding en een teksteditie door Theo Meder. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker.
Sleiderink, R. (2004). ‘Is Beatrijs een loser? Middeleeuwse literatuur in het middelbaar onderwijs’. In: Queeste, jaargang 11. Hilversum: Verloren. Zie:
Uyttendaele, J. (2006). ‘Historiseren – actualiseren : en/of? En of!’ In: Van Iseghem, J. (red.), Ridders in de pc. Middelnederlandse literatuur in de les van 2006. Reflecties en lesmateriaal. Leuven: Academische Lerarenopleiding Nederlands. Zie:
Van Kalmthout, T., Réthelyi, O. en Sleiderink, R. (red.) (2013). Beatrijs de wereld in.Vertalingen en bewerkingen van het Middelnederlandse verhaal. Gent: Academia Press. Zie:
Van Oostrom, F. (2013). Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Amsterdam: Bert Bakker.
N.B. De vertaling van Willem Wilmink is integraal te vinden op de website van de KB. Zie:
http://www.kb.nl/bladerboeken/beatrijs/vertaling-willem-wilmink
HC zegt
Een hartverwarmend betoog! Om te "actualiseren" moet je ook kunnen kijken naar verschillen. Tussen Lady Gaga en Beatrijs zijn die nogal groot. Door waardevolle oude(re) teksten tot pulp te reduceren, maak je je leerlingen (nog) niet literair competent.
M. F. Peeters zegt
Broodnodige kritiek en een ter zake prachtig geargumenteerd pleidooi tegen de banalisering en ridiculisering van de Beatrijslegende. Een literaire Middelnederlandse parel wordt bij dezen in ere hersteld d.i. in het juiste literair-historische licht gezet. Beatrijs een vrouw voor alle tijden.