Door Wim Mattens
De repliek van Neijt in Neder-L van 3 januari op de bijdrage van Van de Laar en mijn reactie daarop gaat geheel voorbij aan de essentie van onze bijdragen, nl. het ontbreken van het begrip indifferentialis in recente studies over samenstellingen, terwijl o.a. Balk-Smit Duyzentkunst overtuigend heeft aangetoond dat dit begrip een belangrijke rol kan spelen bij de beschrijving daarvan. Ik heb me verbaasd over het ontbreken van dit begrip in het proefschrift van Banga, alsmede over het feit dat Banga een verkeerde voorstelling van mijn linguïstische inzichten geeft. Op geen van beide opmerkingen gaat Neijt in.
Wel wijst ze op de glasheldere uitkomsten van haar onderzoek: “de tussenklank wordt net als de meervoudsuitgang vaak mét een n uitgesproken. De spelling van de tussenklank en is dus niet in strijd met het grondbeginsel van de uitspraak.” “Daarnaast (…) is de tussenklank een ritmisch element.”
Voor het eerst bij mijn weten wordt voor de schrijfwijze van de zgn. tussenklank en een beroep gedaan op het grondbeginsel van de uitspraak en niet op de formele en semantische kenmerken ervan. Persoonlijk twijfel ik aan de juistheid van de uitkomsten van het onderzoek van Neijt: het eerste lid van een samenstelling op en wordt in het Algemeen Bruikbaar Nederlands m.i. net als de meervoudsuitgang meestal zónder n uitgesproken. (Als de zgn. tussenklank net als de meervoudsuitgang vaak mét een n uitgesproken wordt, waarom verwerpt Neijt dan de uitspraak én de spelling gedachtenwisseling, uitgavenpatroone.d.?)
De visie van Neijt inzake tussenklank en ritmisch element wordt ook niet ondersteund door de proefschriften van haar eigen promotae Banga en Hanssen. Zij bevestigen daarentegen juist mijn inzichten.
Deze boude bewering vereist een nadere onderbouwing.
Allereerst een korte samenvatting van de uitgangspunten waarop mijn voorstellen voor de schrijfwijze van de zgn. tussenklanken zijn gebaseerd.
Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen taalvoorraad (lexicon) en taalgebruik. De samenstelling behoort tot de taalvoorraad. Compositavorming is een morfologisch verschijnsel.
Als element van de taalvoorraad bezit een substantief niet het getalsaspect singularis, maar het aspect indifferentialis (= zonder enige numerieke specificatie). Het kan in de taalvoorraad door middel van een meervoudsuitgang gepluraliseerd worden. Pluralisering is een morfologisch verschijnsel. Singularisering daarentegen vindt plaats in het taalgebruik, bijv. door de singularisator een.
Als eerste lid van een samenstelling kan een substantief bijgevolg óf een substantief indifferentialis óf een substantief pluralis zijn, maar geen substantief singularis.
De zgn. tussenklank en komt alleen voor bij substantieven met een meervoud op en. Bij substantieven die geen meervoud hebben of alleen een meervoud hebben op s kan de zgn. tussenklank en niet optreden. Op grond van deze wetmatigheid moet een eerste lid dat bestaat uit een substantief + en, formeel én semantisch als een substantief pluralis geïnterpreteerd worden en ook als zodanig worden gespeld.
Ieder substantief, ook een substantief pluralis, kan individueel of collectief geïnterpreteerd worden: d.w.z. uitsluitend het in zichzelf genoemde representeren (individueel) of representant zijn van de gehele categorie (collectief). Een substantief pluralis als eerste lid van een samenstelling wordt normaliter collectief gebruikt. Voor een uitvoerige beschrijving zie Mattens, “De spelling van de tussenklanken”, De nieuwe taalgids 1990, 540-552.
Banga concludeert: “De experimenten in dit proefschrift wijzen er sterk op dat de tussenklank en in Nederlandse nominale samenstellingen wordt gebruikt om een meervoudsbetekenis uit te drukken en ook als meervoud wordt geïnterpreteerd”, p. 144. “……moedertaalsprekers relateren de tussenklank en in Nederlandse samenstellingen aan de meervoudsuitgang en”, p. 149.
Hanssen, die in tegenstelling tot Banga wel een juiste voorstelling van mijn linguïstische inzichten geeft, p. 18, maar net als Banga het begrip indifferentialis negeert en ook geen kennis blijkt te hebben van mijn publicaties na 1970, komt in haar onderzoek tot een gelijkaardige conclusie: “Op basis van het onderzoek dat beschreven is in deze dissertatie beargumenteer ik dat de tussenklank en in het Nederlands vaak identiek is aan de meervoudsuitgang en, zowel in vorm als in betekenis”, p. 189. Zij concludeert dat taalgebruikers de tussenklank en in het Nederlands vaak interpreteren als meervoudsuitgang in zowel geschreven als gesproken samenstellingen. p. 190.
Banga en Hanssen onderschrijven dus mijn conclusie uit 1970 dat het eerste lid van een samenstelling – daar waar mogelijk – zowel formeel als semantisch als een pluralis moet worden geïnterpreteerd. Hanssen is het ook met mij eens dat een substantief pluralis als eerste deel van een samenstelling vaak collectief gebruikt wordt: “[Sommigen] beschouwen de tussenklank en soms als een meervoudsuitgang (vb. sted+en+raad) en soms als een betekenisloze tussenklank (vb. schaap+en+vlees). Ik beargumenteer echter dat er wel degelijk een meervoudsinterpretatie mogelijk is in de laatstgenoemde categorie samenstellingen. Bijvoorbeeld, taalgebruikers kunnen kers+en+pitinterpreteren als ‘een pit zoals kersen die hebben’, hond+en+hok als ‘een hok zoals honden die [lees: dat, W.M. ] hebben’, en schaap+en+vlees als ‘vlees van schapen”, p. 190. Ergo: een collectief gebruikt substantief pluralis.
Helaas blijven Banga en Hanssen uitgaan van de tweedeling singularis – pluralis. Met behulp van het begrip indifferentialis hadden zij een adequatere beschrijving kunnen geven van samenstellingen als boekhandel,waarin boek een indifferrentialis is, een substantief zonder enige numerificatie. Bovendien geeft het begrip indifferentialis een goede, sluitende verklaring voor het feit dat een diminutief als eerste lid altijd een substantief pluralis moet zijn, vb. meisjeslijk, hetzelfde geldt voor gepluraliseerde adjectieven, vb. blindenstok. Ook in de syntaxis speelt het begrip indifferentialis een belangrijke rol o.a. bij het partitieve er en de ongrammaticaliteit van een constructie als geval per geval.
Naast een tussenklank erkent Neijt ook een ritmisch element. Zij vindt het logisch dat het moeilijk is om te kiezen tussen en (de gebruikelijke spelling van de meervoudsuitgangen) en e (de gebruikelijke spelling van een lettergreep die je toevoegt om ritmische redenen, zoals in het aftelversje ikke pikke porretje).
In de uitzending TERZAKE van de VRT van 8 maart 2013 n.a.v. de verdediging van het proefschrift van Banga zei Neijt hierover nog het volgende: “De vraag voor taalkundigen was altijd: wat voor element is het? Is het een meervoud of is het een ritmisch element? Want ja, we hebben perenboom.Dat kan heel goed een meervoud zijn en waarom zeggen we appelboom? Misschien omdat we voor het ritme van appelboom die en niet nodig hebben. En dat is dus ook wat ons onderzoek aantoont: het is een ritmisch element, maar het is dus ook een meervoudselement. En voor de spelling is het dus helemaal niet slecht om het als een meervoud te schrijven, want een heleboel mensen zeggen die n ook.”
Mij is niet precies duidelijk wat de status van dat ritmische element in de visie van Neijt nu precies is. Op grond van het gegeven voorbeeld ikke pikke, men kan ook denken aan een helemooie auto, erge dure schoenen, lijkt het een louter fonetischelement te zijn. Maar wil Neijt dit louter fonetische element toch als een meervoudsmorfeem schrijven? Niet alleen de aanwezigheid van de e wordt volgens Neijt door het ritme bepaald, maar ook de afwezigheid ervan: we zeggen appelboom, omdat we voor het ritme van appelboom die en niet nodig hebben. Maar waarom zeggen we dan toch engelenhaar en engelengeduld?Hebben we daar die en dan wel nodig voor het ritme?
Naar mijn oordeel schrijven we appelboom om een heel andere reden zonder en. Voor de meeste gebruikers van het Algemeen Bruikbaar Nederlands is het gebruikelijke meervoud van appel appels en niet appelen, wel aardappelen. Daarom zal men niet appelenboom verkiezen, maar appelboom, net als mispelboom, zegelrecht en stempeldoos : allemaal tweelettergrepige woorden op el met een meervoud op s. De vorm op s kan bij deze substantieven natuurlijk niet gebruikt worden als eerste lid van een samenstelling, omdat zij alle het aspect ‘levend’ missen. Alleen substantieven met het aspect ‘levend’ kunnen als eerste lid een substantief pluralis op s zijn: doktersjas, bakkersfiets. Bij toeval heb ik deze regel ontdekt (Mattens ,“De voorspelbaarheid van tussenklanken in nominale samenstellingen”, De nieuwe taalgids 1984, 333-343) en wel door enkele foutieve toepassingen ervan in Vlaanderen: aan de Belgische kust hing een affiche met de tekst golfbrekersloop, wat ik interpreteerde als de sloop van een of meerdere golfbrekers, terwijl men bedoelde een loop langs een of meer golfbrekers, golfbrekerloopdus. Een Belgische minister van verkeer bracht een bezoek aan een dwarsliggersfabriek, terwijl het natuurlijk om een dwarsliggerfabriek ging, zie ook het verschil tussen trekkerstoet(tractoren) en trekkersstoet (mensen op trektocht).
Hanssen heeft de rol van het ritme onderzocht en komt tot de conclusie dat ritme een rol kan spelen bij de keuze voor een meervoudige vorm van het eerste lid in samenstellingen, maar dan alleen in de gesproken taal en niet in de geschreven taal, p. 157-160. In de geschreven taal treft men bijv. zowel fietshokals fietsenhok aan, terwijl in de gesproken taal om ritmische redenen eerder de voorkeur gegeven zou kunnen worden aan fietsenhok. Uiteraard bestaat deze keuze alleen bij die substantieven die én als indifferentialis én als pluralis op en eerste lid van een samenstelling kunnen zijn zoals fiets en fietsen: “this happens only in a relatively small set of Dutch compounds”, p. 160. In de visie van Neijt verandert door het ritme het meervoudsmorfeem en plots in een louter fonetisch ritmisch element e, dat dan overigens weer wel als een meervoudsuitgang geschreven moet worden. Hanssen volgt in dezen Neijt niet: zij blijft het substantief op en ook wanneer ritme een rol speelt bij de keuze voor deze vorm, gewoon als een substantief pluralis beschouwen en heeft geen behoefte aan een ritmisch element e.
Ik deel de visie van Hanssen. Het meer ritmische karakter van bijv. fietsenhok in vergelijking met fietshok kan m.i. bovendien niet louter toegekend worden aan de e, maar dient toegekend te worden aan de totale fonetische structuur van de samenstelling.
In de visie van Neijt bestaat er een meervoudsuitgang, een tussenklank die net als de meervoudsuitgang vaak met een n wordt uitgesproken en daarnaast een ritmisch element e, uitgesproken als e,maar geschreven als een meervoud. Hoe gecompliceerd kun je het maken!
Neijt creëert bovendien een volstrekt ongefundeerd verschil in beschrijving tussen fietsenhokin de geschreven taal, waar ritme geen rol speelt: fiets+ meervoudsmorfeem en+ hok en fietsenhok in de gesproken taal : fiets + het fonetische ritmische element e + hok. En hoe wil zij in haar beschrijving formeel tot uitdrukking brengen dat ritme de aanwezigheid van en verhindert, zoals volgens haar het geval is bij appelboom? Wordt el van appel nu ineens ook een ritmisch element, dat de aanwezigheid van het ritmische element e verhindert?
Er is naar mijn oordeel bij de beschrijving van de samenstellingen geen enkele behoefte aan een afzonderlijk ritmisch element e.Samen met dit element zou ik ook graag de term tussenklank ten grave dragen. Ook Banga en Hanssen hebben overtuigend aangetoond dat het eerste lid van een samenstelling niet als een substantief plus de tussenklank en, maar – daar waar mogelijk – als een substantief pluralis dient te worden geïnterpreteerd. Daardoor beschouwen ook zij en als intrinsiek deel van het eerste lid van een samenstelling en niet als tussenklank. De resultaten van hun onderzoek ondersteunen mijn voorstel om in de spellingvoorschriften niet meer te spreken van tussenklanken, maar van de schrijfwijze of spelling van het eerste lid van de samenstelling.
Laat een reactie achter