Wetenschappelijke boeken moeten natuurlijk gratis zijn: ze worden op kosten van de staat gemaakt door onderzoekers die ze schrijven, redigeren en vaak ook nog persklaar maken. In plaats daarvan zijn ze zo verschrikkelijk duur, dat het ‘publiceren’ van een boek vaak betekent dat het boek minder publiek wordt. De uitgever verbiedt de auteur immers om het boek op een website te zetten. De lezer mag het boek alleen kopen.
Daar kun je over klagen, maar de Duitse taalkundige Martin Haspelmath besloot er wat aan te doen. Samen met een paar collega’s is hij een eigen uitgeverij begonnen, de Language Science Press. In de afgelopen week publiceerde hij een manifest op een weblog waarop hij zijn ideeën uiteenzet.
Als wetenschappelijke uitgever zou ik hier geloof ik knap zenuwachtig van worden. Haspelmath is niet de eerste de beste.
Haspelmath is een van de prominentste Europese taalwetenschappers van dit moment; hij heeft inzichtrijke artikelen geschreven, een goed leerboek over morfologie, en enkele zeer waardevolle atlassen, waaronder de onschatbare en gratis toegankelijke World Atlas of Language Sciences. Hij werkt voor het prachtige Max Planck Institut in Leipzig.
Hij heeft inmiddels blijkens de website van de Language Science Press ook een indrukwekkende redactieraad bij elkaar gekregen, en redacties voor een aantal series, en een kleine Duitse subsidie. De eerste boeken zijn aangekondigd voor maart of april.
Anoniem
Hoewel veel bestaande commerciële uitgevers inmiddels ook bezig zijn met zogenoemde ‘open access’, waarbij de boeken voor de lezers ook gratis zijn, willen zij de auteurs laten betalen. Volgens Haspelmath is dat niet nodig: het enige waar onderzoekers misschien een beetje hulp bij nodig hebben is het vormgeven van hun boeken. Zoveel hoeft dat niet te kosten. Voor de distributie, voor de reclame, voor het prestige zijn de uitgevers niet nodig. De boeken worden via internet gedistribueerd en wanneer er voldoende prestigieuze taalkundigen bij elkaar gaan zitten in de redacties van de series, levert dat reclame en prestige genoeg op.
In de reacties onder het weblog oppert Haspelmath nog een idee waar ik nog even over moet nadenken en waarvan hij zelf zegt dat het nog wel even te revolutionair zal zijn om uit te voeren: dat taalkundige publicaties eigenlijk anoniem moeten zijn.
Dat klinkt inderdaad bizar en ik ben bang dat het nooit gaat worden uitgevoerd.
Maar waarom eigenlijk? Het zou toch inderdaad eigenlijk alleen de kracht van het idee moeten zijn dat de lezer overtuigt, niet de persoon van de auteur? De belangrijkste vraag onder zo’n model wordt: hoe moet je beslissen wat je moet lezen? Maar gebruiken we daarvoor nu eigenlijk geen oneigenlijke criteria?
Matthias Hüning zegt
Kleine aanvulling: In verband met het Language Science Press-initiatief mag de naam van mijn collega Stefan Müller zeker niet ontbreken. Hij is — samen met Martin Haspelmath — de drijvende kracht achter dit prachtige project. Ze hebben er afgelopen jaar ontzettend veel tijd en engergie in geïnvesteerd en ze zijn erin geslaagd om meer dan een half miljoen euro startsubsidie van de DFG hiervoor los te krijgen (is dit een 'kleine subsidie'?). Meer informatie over de achtergrond van het project vindt men dan ook op Müllers website.
Matthias Hüning zegt
Nog iets: het feit dat ik het belangrijk vind dat Stefans naam in dit verband wordt genoemd zal ook wel een belangrijk argument tegen anoniem publiceren zijn…
Marc van Oostendorp zegt
Dat zijn twee belangrijke aanvullingen, dank je wel.
Lucas zegt
Hoe gaan we lijstjes samenstellen met de meest productieve wetenschapper als we hun naam niet meer onder publicaties zien staan? En zonder dollen, hoe kan een potentieel werkgever mijn onderzoeksvaardigheden beoordelen als er geen publiek inzicht is in wat ik gepubliceerd heb, i.e. wat de resultaten zijn geweest van mijn onderzoek?
Marc van Oostendorp zegt
Er zit daar inderdaad een probleem; het is een soort communistisch ideaal waarin je ervan uitgaat dat iedereen doet wat hij kan, als bijdrage aan het collectief. Het werkt dus waarschijnlijk alleen wanneer het beroep van onderzoek geen (begeerde) baan is. In die zin is het dus onrealistisch – maar het is wel goed om erbij stil te staan dat het in veel opzichten wel beter zou zijn dan wat er wél kan.