Over superzwakke voornaamwoorden
Door Marc van Oostendorp
Er zijn allerlei verschillen tussen jij en je. Ze klinken natuurlijk anders: jij heeft een volledig uitgesproken tweeklank, en je alleen een stomme e. Ze betekenen soms bovendien iets anders: jij drinkt teveel kan alleen gaan over de aangesproken persoon, terwijl je drinkt teveel ook een algemene uitspraak kan zijn, of zelfs op de spreker kan slaan.
Zo heeft het Nederlands twee rijtjes voornaamwoorden: naast jij, hij, zij en wij ook je, ie, ze en we. De eerste worden wel sterk genoemd, en de tweede, om voor de hand liggende redenen zwak.
Hoe zwak kan een voornaamwoord worden? In heel veel dialecten zijn ze superzwak. Daar zeg je naast ik heb ook kep en naast het is ook tis: het voornaamwoord is dan als het ware helemaal in het werkwoord gekropen. Veel mensen kunnen dat trouwens ook als ze standaardtaal spreken. Ik in ieder geval wel.
Maar er zijn ook nog mensen die nog verder gaan.
Die zeggen behalve kep, ook koorde da (ik hoorde dat), ksal dat doen, kseg dat niet, kben daar gek en kbeloof dat niet.
Met behulp van de dialectologische databases van het Meertens Instituut valt makkelijk te laten zien dat er een patroon in zit. Kep komt in grote gebieden van het taalgebied voor:
Deze kaarten zijn gemaakt op basis van een vragenlijst waar mensen werd gevraagd om het Nederlandse ‘ik heb’ te vertalen in hun dialect. Ze konden daarbij ook voor een sterk voornaamwoord kiezen, want alle dialecten hebben dat. Toch koos in Vlaanderen bijna iedereen, en in grote delen van Nederland een grote groep ondervraagden voor kep.
Opvallend is dat de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Limburg allebei vrijwel blanco zijn. Dat is misschien een zogeheten polarisatie-effect: kep wordt mogelijk erg met Vlaanderen geassocieerd en de Nederlandse informanten uit het zuiden wilden laten horen dat ze geen Belgen waren.
Voor de andere vormen is het gebied steeds kleiner. Het gebied krimpt zienderogen wanneer we het rijtje koorde (ik hoorde), ksal, kseg, kbeloof afgaan:
Kbeloof komt eigenlijk alleen nog voor in het kleine stukje in Frankrijk waar Nederlands gesproken wordt, en een heel klein strookje in West-Vlaanderen aan de grens met Frankrijk. Het verschijnsel wordt ook wel toegeschreven aan invloed van het Frans, waar het onderwerp immers ook makkelijk in het werkwoord kruipt (j’avais).
Dat verklaart nog niet waarom de kaarten hierboven een soort uienpatroon vertonen: in het kerngebied in Frankrijk wordt het onderwerp zo ongeveer altijd in het werkwoord ingebed, en de andere vormen in steeds grotere kringen eromheen.
Die kringen hebben bovendien een structuur. In de eerste plaats gebeurt het kennelijk makkelijker in kep en koorde dan in ksal en kseg, en dan weer makkelijker in die vormen dan in kbeloof. Dat heeft iets te maken met de klankvorm: de h van heb en hoor kun je kennelijk makkelijk weglaten, en dan houd je een woord over dat begint met een enkele medeklinker (k) en een klinker. Dat zijn heel gebruikelijke klankvormen, die we ook vinden in gewone woorden als kerk en koor. Er zijn aan de andere kant maar een paar Nederlandse woorden die beginnen met ks: xylofoon is een van de weinige voorbeelden. Woorden die met kb beginnen, zijn er helemaal niet. In die zin past een enkele k dus beter in het Nederlandse klanksysteem dan ks of kb.
Precies dat patroon zien we dus terug in de geografische verdeling: de moeilijkere klankcombinaties worden alleen gemaakt in dialecten waar de eenvoudigere ook al gemaakt worden. Dat is natuurlijk ook logisch.
De andere factor is een verschil tussen hulpwerkwoorden zoals heb en zal tegenover hoofdwerkwoorden zoals hoor, zeg en beloof. Het gaat kennelijk makkelijker bij de eerste dan bij de laatste. Dat is ook niet zo gek: hulpwerkwoorden hebben minder eigen betekenis en kunnen daarom makkelijker met de puur grammaticale informatie van ‘eerste persoon enkelvoud’ (ik) gecombineerd worden.
Ik schreef vorig jaar al een keer over sterke en zwakke voornaamwoorden.
andre rodenburg zegt
Hoe zit dat dan met de Vlaamse (Antwerpse?) verdubbeling "ikik"?
HC zegt
Dat Limburg "vrijwel blanco" blijft, is niet zo verwonderlijk: de volle vorm is daar (vaak) niet 'ik heb' maar 'ich heb', zodat je eerder 'cheb' dan 'kep' moet verwachten. Vandaar naar 'chbeloof' is al helemaal te gek.
Verder valt het me op dat zulke kaarten (en onderzoeken) altijd minder accuraat zijn dan je zou hopen. Voor 'kzal', 'kzeg' en 'kbeloof' blijft de provincie Antwerpen zowat helemaal blanco, maar ten onrechte: in de (Lierse) regio waar ik vandaan kom, zijn ze allemaal héél gewoon, en het zou mij verbazen als dat niet ook zo zou zijn voor zowat heel Antwerpen en Brabant. Ik vermoed trouwens dat ook (Belgisch) Limburg voor een deel is "aangetast", afhankelijk van de vraag of en in welke mate het lokale dialect heeft plaatsgemaakt voor of beïnvloed is door een algemener Nederlands (tussentaal of standaardtaal, maakt niet echt uit).
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat is een goede vraag. Bij mijn weten neemt men meestal aan dat daar de zwakke en de sterke vorm gecombineerd worden; het is dus eerder 'kik'.
Marc van Oostendorp zegt
Zoals ik in het stukje hierboven aanstip, was de vraag niet: 'kunt u dit zeggen', maar 'vertaal dit in uw dialect'. Dat een streek blanco is, betekent dus niet dat de vorm in die regio niet voorkomt, of zelfs niet heel gewoon kan zijn. Er kunnen andere factoren in het spel zijn, zoals dus polarisatie.
Overigens heb ik het in de tekst en de legenda weliswaar over 'kep' en dergelijke, maar vormen als 'cheb' (etc.) heb ik wel degelijk meegeteld.
HC zegt
Dan is je onderzoek meer gericht op het vinden van allerlei "effecten" en niet zozeer op wat men waar al dan niet zegt. Dan nog vind ik het verrassend dat men in de regio Antwerpen de vraag niet op z'n minst af en toe beantwoordt met de 'zwakke vorm', die daar zoals gezegd heel gewoon is. Welk effect daar dan speelt – ik wil niet vermoeden dat de vraagstelling het antwoord heeft kunnen sturen – intrigeert mij dan wel.
Wat 'cheb' betreft, blijkbaar komt het dus wel voor (in Belgisch en niet in Nederlands Limburg, leid ik af), maar dan nog blijft de rest van het rijtje sowieso onwaarschijnlijk(er dan dat met 'k'). Je kunt heel makkelijk van 'ik geef' naar 'kgeef', maar niet naar 'chgeef'. Dat Limburg dus "blanco blijft" (op het Belgische 'cheb' na), is niet zo verrassend.
Jan Stroop zegt
Wat zijn dat dan voor informanten daar in Noord-Brabant en Limburg die vrijwel zonder uitzondering willen laten horen dat ze geen Belgen zijn?
Frans Daems zegt
In mijn Leuvens dialect, maar ook in het Antwerps, is de verdubbelde vorm bij inversie niet 'kik', maar 'ekik', d.w.z. met een sjwa: kwèèt ekik, kzien ekik, kving (vind) ekik enz. In enclise bij 'als' is het ook 'ekik': … az ekik da moest doen dan …De vorm 'kik' kan ook wel, maar dan onder meer in enclise bij 'dat' (met weggelaten /t/): … da kik nie kom.
Maico zegt
In alle voorbeelden waarbij 'ik' verkort wordt, staat het vóór het andere woord (kep, kseg).
Hoe vaak wordt 'ik' verkort als het na een bepaald woord komt (vergeef me mijn vaagheid)?
Zo spreek ik 'dat ik' meestal uit als 'dak', 'moet ik' als 'moek' en 'hoe ik' als 'hoek'.
Nu is de t-klank natuurlijk een klank die makkelijk wordt weggelaten (da's, nie(t), goe(d) etc.) en met andere lettercombinaties zou ik het persoonlijk voornaamwoord minder snel afkorten.