Hoe staat het ondertussen met het Groot Nationaal Taalonderzoek? Ik was er vorige maand nogal negatief over op de website van Onze Taal, en zoals dat tegenwoordig gaat op het internet: er ontstond een paar dagen tumult (zie bijvoorbeeld hier voor een glimp) en toen was het alweer bijna vergeten.
Nu heeft Emmanuel Keuleers, een van de (taalkundige) onderzoekers, alsnog gereageerd, in een uitgebreid bericht op het weblog van Onze Taal.
Wat blijkt: ik had het bij het verkeerde eind. Maar ik kon ook bijna niet anders.
Want achter het officieel gepresenteerde ‘Groot Nationaal Onderzoek’ zat een ander onderzoek verborgen, dat veel beter was, maar ook minder makkelijk uit te leggen.
Achter de schermen
Men presenteerde het onderzoek alsof op deze manier eindelijk kennis werd vergaard over de vraag of Vlamingen nu meer woorden kenden dan Nederlanders, en mannen dan vrouwen. Honderdduizenden mensen hadden immers van allerlei woorden aangegeven of ze een deze wel of niet kenden door op een knopje te drukken. Zo konden we die groepen vergelijken.
Achter de schermen bleek het eigenlijk niet zo zeer te gaan om het antwoord ja of nee op zichzelf, of het verschil tussen Vlamingen en Nederlanders. Dat werd het publiek maar als een winterwortel voorgehouden. Ondertussen kijken de onderzoekers naar de snelheid waarmee dat antwoord gegeven werd. De onderzoekers willen bijvoorbeeld weten of woorden die vaak voor komen ertoe leiden dat er sneller op een knopje wordt gedrukt. Op die manier zou namelijk de theorie getoetst kunnen worden of zulke frequente woorden ook meer ‘vooraan’ in het hoofd zitten. Zo geven die honderdduizenden mensen samen ineens een heel nauwkeurig inzicht in hoe de menselijke geest werkt.
Facade
Ik had dus ongelijk: er zat wel degelijk serieuze en interessante vragen achter het onderzoek. Maar ik had ook gelijk. Want dit onderzoek werd verborgen achter een facade die veel minder aantrekkelijk was.
Keuleers probeert in zijn bijdrage op de website van Onze Taal dat facade-onderzoek nog wel te verdedigen:
In Van Dale lees je inderdaad dat unief en bomma Belgisch-Nederlands zijn. Het is echter niet zo dat Van Dale aangeeft welke Nederlandse woorden vrijwel enkel in Nederland bekend zijn. De woorden taaitaai en kassiewijlen staan er zonder verdere vermelding in. (…) Eminente taalkundigen kunnen een erg goede intuïtie hebben over de kennis van woorden in verschillende regio’s, en voor hen kunnen de resultaten dus best nutteloos lijken. Dat wil niet zeggen dat de gegevens voor een ander publiek niet bruikbaar zijn. Zo haalde Marc van Oostendorp als ander voorbeeld aan dat je met wat denkwerk ook wel kan voorspellen dat gadogado vooral in Nederland bekend is. In Van Dale staat dat echter niet en om het in de Van Oostendorp op te zoeken, kun je waarschijnlijk best een afspraak maken.
De aangeroerde kwestie lijkt me bezijden de orde. Van Dale is inderdaad nog asymmetrisch, omdat het veel beter aangeeft of een woord alleen in Vlaanderen begrepen wordt dan of het alleen in Nederland aangegeven wordt.
Kolonie
De reden daarvoor is niet dat redacteuren dat laatste niet weten, maar dat het hun in het verleden niet voldoende interesseerde. Alles wat in Nederland gezegd werd was immers ‘goed Nederlands’, en dat gold niet voor wat in Vlaanderen gezegd werd. Het was dus ideologie en geen gebrek aan kennis. Je hoeft heus geen afspraak met mij te maken om erachter te komen dat gadogado vooral in Nederland bekend is, en je hoeft het ook niet aan honderdduizenden mensen te vragen: het volgt uit het feit dat Indonesië een kolonie is geweest van Nederland en niet van België en dat er in het noorden dus veel meer Indonesische restaurants zijn dan in het zuiden.
Het facade-onderzoek blijf ik dus voor ondeugdelijk houden. Maar er zit toch potentieel mooi onderzoek achter? Het is in de experimentele gedragswetenschappen tamelijk gebruikelijk om deelnemers aan een onderzoek niet precies te vertellen waar het experiment over gaat, omdat ze anders hun gedrag daarop afstemmen en de resultaten daarmee verpesten.
Echt wetenschappelijk
Hoewel dat in het algemeen misschien een aanvaardbare manier van een-klein-beetje-misleiden-voor-de-goede-zaak is, heb ik er nu wel kanttekeningen bij. Het Groot Nationaal Onderzoek heeft zich in zijn geheel in de openbaarheid afgespeeld; bovendien heeft men ervoor gekozen om ook bij publicatie het échte onderzoeksdoel niet te vermelden.
De bedoeling van het Groot Nationaal Onderzoek is, lijkt mij, om het publiek in aanraking te brengen met, eh, even denken, ja, ik heb het, onderzoek! Ik betreur dat men ervoor gekozen heeft om de geïnteresseerden wat oppervlakkige correlaties voor te schotelen als ‘echte’ wetenschap, ja daar zelfs bij heeft gezegd dat hier nu voor het eerst wetenschappelijk naar taal werd gekeken.
Mijn bezwaren uit december tegen dat onderzoek aan de buitenkant blijven staan, en volgens mij is dat een gemiste kans. Door die correlaties is vrij makkelijk heen te prikken, het getoeter eromheen dat nu de taal eens echt wetenschappelijk onderzocht zou worden, heeft niemand goed gedaan, terwijl datgene waar het Keuleers en zijn collega’s echt om te doen is, met enige moeite ook wel duidelijk gemaakt had kunnen worden.
En verder is Keuleers van harte uitgenodigd om bij mij een keer gadogado te komen eten. Echt Nederlands!
Laat een reactie achter