Door Wim Mattens
Er is geen enkele medicus die op het idee zou kunnen komen een onderzoek in te stellen naar prostaatkanker bij vrouwen. De anatomie van het vrouwelijke lichaam geeft namelijk geen enkele indicatie om te veronderstellen dat een dergelijk onderzoek tot medisch relevante resultaten zou kunnen leiden. Een medicus die een dergelijk onderzoek zou willen instellen, wordt waarschijnlijk dringend aangeraden een bepaalde collega-medicus te raadplegen.
Aan dit voorbeeld moest ik denken, toen ik enkele jaren geleden voor het eerst kennis maakte met het idee van de Nijmeegse school voor morfologie, waartoe o.a. Banga, Hanssen en Neijt behoren, om een onderzoek in te stellen naar de numerieke specificatie van het eerste lid van nominale samenstellingen op een zevenpuntsschaal van singularis tot pluralis. Ik vroeg me namelijk af welke indicatie de anatomie van de Nederlandse taalsystematiek de Nijmeegse morfologen zou kunnen geven om te veronderstellen dat een dergelijk onderzoek tot formeel en semantisch relevante resultaten zou kunnen leiden.
Sommige talen kennen of kenden een systeem van numerieke specificatie waarbij het aspect pluralis nader gespecifiseerd wordt in de vorm van een dualis, trialis, quadralis, paucalis (klein aantal) of multalis (groot aantal). De Nederlandse taalsystematiek kent in het taalgebruikeen zeer verfijnd systeem van numerificatie door middel van telwoorden. Men denke bv. aan de 0,00005 gr. clembuterol van een Spaanse wielrenner.
In de taalvoorraad (het lexicon), daar waar compositavorming plaats vindt, treffen we alleen een substantief indifferentialis, een substantief zonder enige numerieke specificatie, en een substantief pluralis zonder nadere numerieke specificatie aan. Pluralisering is een morfologisch verschijnsel, singularisering een syntactisch verschijnsel. Een voorbeeld: in de taalvoorraad treffen we bloemkool en bloemkolen aan. In het taalgebruik:
Ik heb bloemkool (indifferentialis) gekocht.
Ik heb een bloemkool (singularis) gekocht.
Ik heb twee bloemkolen (pluralis, nader gespecificeerd als twee) gekocht.
Ik heb twee bloemkolen (pluralis, nader gespecificeerd als twee) gekocht.
Er lijkt mij geen discussie mogelijk over de vraag welke van deze drie toepassingsmogelijkheden gebruikt worden in bloemkoolsoep en bloemkolenveld, nl. indifferentialis, resp. pluralis. Bloemkoolveld bestaat ook. Het semantische verschil tussen bloemkoolvelden bloemkolenveld is, dat in het eerste geval de zaak uit de buitentalige werkelijkheid in de taal zonder enige numerieke specificatie wordt voorgesteld, terwijl in het tweede geval een collectief gebruikt substantief pluralis aanwezig is, d.w.z. dat de in bloemkolen genoemde exemplaren representant zijn van alle mogelijke exemplaren.
De anatomie van de Nederlandse taalsystematiek leert ons dat de taalgebruiker bij het eerste lid van nominale samenstellingen theoretisch slechts de keuze heeft uit twee mogelijkheden, nl. indifferentialis of pluralis. Theoretisch, want er zijn enkele belangrijke beperkingen:
Een substantief met een pluralis op -s en zonder het aspect “levend” kan alleen als indifferentialis eerste lid van een samenstelling zijn en niet als substantief pluralis, appeltaart en niet *appelstaart.
Een diminutief moet als eerste lid van een samenstelling altijd een substantief pluralis zijn. Diminuering veronderstelt immers numerificatie:
Ik heb *bloemkooltje (indifferentialis) gekocht.
Ik heb een bloemkooltje (singularis) gekocht.
Ik heb twee bloemkooltjes (pluralis)gekocht.
Ik heb een bloemkooltje (singularis) gekocht.
Ik heb twee bloemkooltjes (pluralis)gekocht.
Omdat een diminutief altijd òf een substantief singularis òf een substantief pluralis moet zijn en een eerste lid van een samenstelling òf een substantief indifferentialis òf een substantief pluralis, blijft er voor het diminutief als eerste lid van een samenstelling maar één mogelijkheid over, nl. een substantief pluralis, meisjeslijk, tegeltjeswijsheid. Sommige verschijnselen blijken dus heel eenvoudig te verklaren.
De Nijmeegse morfologen wijzen in Neder-L van 20 januari 2014 bij monde van Banga mijn beschrijving van de Nederlandse taalsystematiek en dan met name het begrip indifferentialis als ondeugdelijk van de hand, “De indifferentialis kunnen we niet gebruiken, want uit onze analyses blijkt dat je het type ballonvaart moet onderscheiden van appeltaart”.
Maar zijn die analyses wel juist? En waarop zijn zij gebaseerd? Op een indeling in vier groepen:
Het type bananenschil: tussen -en + enkelvoudige betekenis eerste deel (de schil zit rond één banaan).
Het type aardbeienjam: tussen -en + meervoudige betekenis eerste deel (de jam is gemaakt van meer dan één aardbei).
Het type ballonvaart : geen tussenklank + enkelvoudige betekenis eerste deel (bij een ballonvaart word je in de lucht gehouden door één ballon).
Het type appeltaart: geen tussenklank + meervoudige betekenis van het eerste deel (een appeltaart maak je van meer dan één appel).
Niet zonder verbazing stel ik vast dat men opnieuw een beroep doet op het begrip tussenklank, terwijl zowel Banga als Hanssen in hun dissertatie overtuigend hebben aangetoond dat deze zgn. tussenklank qua vorm én betekenis niets anders is dan de meervoudsuitgang. Verder constateer ik dat Banga teruggrijpt op de begrippen “noodzakelijk enkelvoud” en “noodzakelijk meervoud”, terwijl Hanssen in een geval als bananenschil – mét mij – kiest voor een interpretatie als een collectief gebruikt substantief pluralis “een schil zoals bananen die hebben”. Onbegrijpelijk vind ik dat appel- in appeltaart beschreven wordt als een substantief zonder tussenklank + meervoudige betekenis, terwijl men weet dat de Nederlandse taalsystematiek bij een substantief met een meervoud op -s zonder het aspect “levend”, geen substantief pluralis toestaat. Waarom de afwezigheid beschrijven van een zgn. tussenklank die niet eens op kantreden?
De Nijmeegse morfologen ontsporen hier methodologisch heel duidelijk. Zij negeren de morfologisch essentiële relatie vorm-betekenis. Zij beregelen de morfologische facetten van substantieven als eerste lid van een nominale samenstelling niet op grond van deze vorm-betekenisrelatie, maar afhankelijk van de pragmatische situatie, d.w.z. afhankelijk van de kenmerken van de concrete zaak in de buitentalige werkelijkheid: de schil zit rond één banaan, de jam is gemaakt van meer dan één aardbei, bij een ballonvaart word je in de lucht gehouden door één ballon, een appeltaart maak je van meer dan één appel. Maar niet de pragmatische situatie bepaalt, hoe de morfologische facetten van bedoelde substantieven beregeld moeten worden. De structuur van de taalsystematiek bepaalt, hoe de morfologische facetten beregeld zijn. De taalgebruiker dient te kiezen uit de door de taalsystematiek geboden mogelijkheden. De Nijmeegse morfologen beschrijven geen taalelementen, maar concepten uit de buitentalige werkelijkheid. De plaats op de zevenpuntsschaal zegt niets over de formele en semantische kenmerken van het betreffende substantief, maar alleen iets over het numerieke karakter van de in het substantief genoemde zaak uit de buitentalige werkelijkheid. De zaak ‘ballon’ in de buitentalige werkelijkheid, waarnaar door ballonvaart wordt verwezen, is natuurlijk enkelvoud, maar dat betekent niet dat – zoals Banga uit het experiment meent te mogen concluderen – ook het substantief ballon per definitie enkelvoud is. De taal is geen fotografische weergave van de buitentalige werkelijkheid. Zie W.H.M. Mattens, “Van gastrolinguïstiek krijgt een structuralist linguïstische gastritis: het getalsaspect van groente- en fruitnamen”, De nieuwe taalgids 1991, p. 556-568.
Ik vraag me af of de Nijmeegse morfologen zich de consequenties van hun conclusies wel realiseren. Een paar voorbeelden:
Mijn echtgenote maakt, omdat we meestal maar met zijn tweeën zijn, hele kleine (en ook hele lekkere) appeltaartjes. Daarvoor heeft ze maar één grote appel nodig. Wordt appel-in de visie van de Nijmeegse morfologen in appeltaartjedan ineens een substantief zonder tussenklank met een enkelvoudige betekenis. Het is toch te absurd voor woorden dat het morfologisch karakter van appel– in appeltaart(je) afhankelijk zou zijn van de hoeveelheid appels of zelfs van de grootte van de gebruikte appel. Als dat de uitkomst van wetenschappelijk onderzoek is, dan deugt dat onderzoek niet. In alle samenstellingen met appel-als eerste lid is er sprake van een substantief indifferentialis, d.w.z. van een substantief waarin de zaak uit de buitentalige werkelijkheid in de taal zonder enige numerieke specificatie wordt voorgesteld, vb. appelbol, appelschil, appelmoes, appelboom, appelhandel, appeltaart.
Sommige substantieven laten zich gewoon niet beregelen volgens de zevenpuntsschaal. Wat voor positie op deze schaal zouden de Nijmeegse morfologen toekennen aan bv. fruit– in fruitafval, fruitautomaat, fruitboom, fruitcorso, fruitjam, fruithandel, fruitmes, fruitras, fruitsap. Allemaal samenstellingen met een substantief indifferentialis fruit-als eerste lid.
En hoe bepaalt men de positie op die schaal van regen-in regenboog, regenbui, regendruppel, regenjas, regenpijp, regenwater, regenwoud, regenwulp? Allemaal samenstellingen met een substantief indifferentialis regen- als eerste lid.
En hoe beregelen de Nijmeegse morfologen college- in collegebank, collegedictaat, collegegeld, collegezaal: een substantief zonder tussenklank (vgl. appel) met enkelvoudige of meervoudige betekenis? En geboorte- in geboortedatum, geboortenlijst, geboortenoverschot: een substantief met of zonder tussenklank en enkelvoudige of meervoudige betekenis? Natuurlijk hebben we hier steeds te maken een substantief indifferentialis college- en geboorte- of met het substantief pluralis geboorten-.
Hoe beregelen de Nijmeegse morfologen tegel– in tegelfabriek? Een substantief zonder tussenklank met een meervoudige betekenis? En tegeltjes- in tegeltjeswijsheid? Een substantief met een tussenklank en een enkelvoudige betekenis? In tegelfabriek hebben we te maken met een substantief indifferentialis, tegel kan geen meervoudige vorm hebben, omdat het niet het aspect “levend” heeft. In tegeltjeswijsheid is een collectief gebruikt gediminueerd substantief pluralis aanwezig, omdat een diminutief alleen als substantief pluralis eerste lid van een samenstelling kan zijn.
En wat doen de Nijmeegse morfologen met meisjes– in meisjeskamer, meisjeskleding, meisjeslijk, meisjesnaam, meisjesstudent enz. Een substantief met een tussenklank en enkelvoudige of meervoudige betekenis? Natuurlijk hebben we hier steeds te maken een collectief gebruikt gediminueerd substantief pluralis.
En hoe beregelen zij boeken– in boekenbon, boekensteun, boekenplank, boekenrek, boekenkast boekenverkoperen boek- in boekhandel, boekband, boekverkoper? Bij de vormen met boeken- hebben we te maken met een collectief gebruikt substantief pluralis, bij boek- met een substantief indifferentialis.
Het essentiële verschil tussen de zaak in de buitentalige werkelijkheid en de weergave ervan in de taal wordt mooi gedemonstreerd door rijhuis (Vlaanderen) – rijtjeshuis (Nederland) en kraantjeswater (Vlaanderen) en kraanwater (Nederland). De zaken in de buitentalige werkelijkheid zijn identiek, de keuze uit de in de taalsystematiek geboden mogelijkheden verschillend.
Deze voorbeelden illustreren duidelijk het discutabele karakter van de beregeling van substantieven als eerste lid van een samenstelling door de Nijmeegse morfologen. De morfologische linguïstiek heeft geen enkele behoefte aan een zevenpuntsschaal singularis – pluralis en zeker niet aan begrippen als superenkelvoud en supermeervoud, niet bij de beschrijving van het eerste lid van nominale samenstellingen en zeker ook niet bij de beschrijving van de zgn. tussenklanken. De Nijmeegse morfologen menen mijn kritiek op hun beregeling te kunnen weerleggen met het argument: “in ons onderzoek beregelen we niets. We constateren. Het gaat om de uitkomsten van onderzoek”, aldus Neijt. Bij dergelijke linguïstisch én methodologisch discutabele uitkomsten kan men zich niet beroepen op het argument dat het om uitkomsten van onderzoek gaat.
Een medicus die vaststelt dat ook bij vrouwen prostaatkanker kan voorkomen, kan zich ook niet beroepen op het argument dat het om uitkomsten van onderzoek gaat.
Henk zegt
Het Fries, dat wat de vorming van samenstelling betreft, niet wereldschokkend van het Nederlands verschilt, doet dat wel als het eerste lid van de samenstelling een verkleinwoordje is. Dan wordt er namelijk geen extra morfeem (meervoudsuitgang of tussenklank) tussen het eerste en het tweede lid geplaatst. Voorbeelden zijn: blomkejurk (bloemetjesjurk), famkelok (meisjeslokmiddel, aftershave), tegeltsjewysheid (tegeltjeswijsheid), putsjebedriuw (klus(jes)bedrijf).
wim mattens zegt
De Friese taalsystematiek blijkt in deze dus essentieel te verschillen van de taalsystematiek van het Algemeen Bruikbaar Nederlands.