Door Marc van Oostendorp
Er zijn in Nederland jammer genoeg geen beoefenaren van de folk linguistics. Dat (volkstaalkunde) is, net als folk physics of folk biology, een tak van de psychologie. In de eerste twee vakken bestudeer je de intuïtieve ideeën die mensen in het dagelijks leven blijken te hebben over de natuur: dat mijn glas melk op de grond valt als ik hem loslaat, dat de zon ’s ochtends opkomt, dat de muis de kater niet zal opeten.
Ieder mens heeft een heleboel ‘kennis’ over de wereld om hem heen. Ik schrijf dat ‘kennis’ nu met aanhalingstekens omdat deze soms in tegenspraak is met wat de wetenschap inmiddels heeft achterhaald. Toch blijft ook de knapste astronoom op een bepaalde manier ‘weten’ dat de zon in het oosten opkomt: je kunt theoretisch hebben vastgesteld dat het anders is, gevoelsmatig blijft de zon draaien en niet de aarde.
Zo is het ook met taal – een trouwer metgezel van de mens dan het paard en de hond, een grotere bron van dagelijkse verwondering dan de flonkerende sterren of het groeien van de olijfbomen.
Hoe ziet de mens, de niet door de wetenschap bedorven, normaal ontwikkelde mens, die taal?
Neem nu het bericht dat afgelopen week op verschillende nieuwswebsites stond. ‘Nederlands leren voor mensen in de bijstand verplicht‘, kopte bijvoorbeeld de Volkskrant, naar aanleiding van een vergadering van de ministerraad over het invoeren van een dergelijke maatregel. Intrigerend daarbij is voor de volkstaalkundige de volgende passage:
Wie bijstand wil en geen Nederlands spreekt, moet de taal gaan leren. (…) Wie geen Nederlands leert en geen diploma haalt, krijgt tijdelijk geen uitkering. (…) Het voorstel is een afzwakking van een afspraak uit het regeerakkoord van VVD en PvdA. Daarin werd beheersing van de Nederlandse taal nog als voorwaarde genoemd voor het ontvangen van bijstand. Zo’n eis blijkt volgens het internationaal recht niet haalbaar omdat die discriminerend werkt.
Kennelijk acht de krant het volkomen vanzelfsprekend dat ‘een diploma halen’ in een bepaalde taal een ‘afzwakking’ is van de eis dat je die taal moet ‘beheersen’. Het onderscheid wordt niet verder toegelicht, men gaat ervan uit dat de lezer het zo ook wel begrijpt.
Nu zou je nog kunnen zeggen het onbepaald lidwoord in een (willekeurig) diploma hier een rol speelt – alsof dat het strikdiploma kan zijn. Maar ik geloof eigenlijk niet dat de meeste lezers van zo’n bericht zo’n interpretatie kiezen. In plaats daarvan is er waarschijnlijk een intuïtief gevoel dat beheersing alleen voor moedertaalsprekers is weggelegd en niet in een cursus kan worden verworven.
Het wonderlijke is dan wel dat het vervolgens kennelijk genoeg is om te eisen dat er ‘een diploma’ wordt gehaald. Ik heb in de relevante stukken nergens een precieze omschrijving gevonden hoeveel kennis men eigenlijk moet hebben om dat diploma te halen. Vermoedelijk zal als de Kamer straks akkoord is – en dat zit er wel in – door ambtenaren worden vastgesteld of je daarvoor het verschil tussen Doedoei en Prettige avond verder moet begrijpen, of dat je een samenvatting van het werk van Erwin Mortier moet kunnen geven in een geïmproviseerde hexameter.
Het verschil tussen al die lagen van een taal kennen is kennelijk vanzelfsprekend een puur technische kwestie, geen onderwerp van politiek debat. ‘Een diploma hebben’ is kennelijk voor het folk-gevoel op zich voldoende garantie dat je een baan moet kunnen vinden.
Laat een reactie achter