Door Arina Banga
Het duurt altijd even voordat ik ze gerustgesteld heb, de mensen op feestjes die bij het horen van het onderwerp van mijn proefschrift meteen in paniek raken. “Dat vind ik zo moeilijk! Ik weet nóóit of het nou pannuhkoek is of pannennnnnnkoek!” Hoewel ik deze regels zelf niet zo heel moeilijk vind, is mijn missie in zulke situaties niet om mijn gesprekspartners (met een biertje in de hand) kennis van de Nederlandse spelling bij te brengen, maar om ze enthousiast te maken over een fascinerende uitkomst van mijn onderzoek. Mijn proefschrift gaat immers helemaal niet over hoe de Nederlandse spelling zou moeten of kunnen zijn.
Voor mijn experimenten nam ik de spelling simpelweg als feit aan, zoals ik eigenlijk mijn hele leven al doe als ik lees of schrijf (in september 1995 ging ik naar de brugklas: “In de nieuwe spelling!” prijkte er in opvallende letters op de schoolboeken van al die nieuwe vakken die ik zou gaan volgen – op mijn twaalfde vond ik de middelbare school zelf een stuk spannender dan de discussie over de spelling). Ook mijn proefpersonen, studenten, deden dat, want die konden meestal nog niet eens schrijven toen de spelling veranderd werd, laat staan zich druk maken om een nmeer of minder.
Het is dan ook niet het effect van die nmeer of minder bij moedertaalsprekers dat ik onderzocht heb. Dat deden mijn promotoren Schreuder en Neijt samen met Van der Weide en Baayen al in 1998 (inderdaad geen nieuw Nijmeegs geluid maar nog steeds relevant). Wel keek ik hoe de afwezigheid en de aanwezigheid van de volledige tussen-ende meervoudsinterpretatie van tweedetaalleerders van het Nederlands beïnvloedt (van vorm naar concept), en omgekeerd van concept naar vorm, bijvoorbeeld via het benoemen van plaatjes. Waarom dit zo interessant is, leg ik uit door een van de experimenten (Banga et al., 2013) uit mijn dissertatie wat gedetailleerder te bespreken.
Anders dan Mattens in december en januari suggereerde over de verschillende categorieën samenstellingen, hebben wij en drie onafhankelijke taalkundigen 105 samenstellingen in vier groepen ingedeeld, waarbij we ons baseren op de kenmerken vorm (wel of geen tussen-en) en wereldkennis (gaat het om een enkelvoudig of meervoudig concept van het eerste deel).
-
het type bananenschil
wel tussen-en + enkelvoudige betekenis eerste deel
(de schil zit rond één banaan)
-
het type aardbeienjam
wel tussen-en + meervoudige betekenis eerste deel
(de jam is gemaakt van meer dan één aardbei)
-
het type ballonvaart
geen tussenklank + enkelvoudige betekenis eerste deel
(bij een ballonvaart word je in de lucht gehouden door één ballon)
-
het type appeltaart
geen tussenklank + meervoudige betekenis eerste deel
(een appeltaart maak je van meer dan één appel)
Volgens Mattens bevatten ballonvaart en appeltaart een indifferentialis. Hij citeert FridaBalk-Smit Duyzentkunst, die over het woord boekwinkel betoogt: “In een boekwinkel zijn nu eenmaal veel boeken. ‘Boek’ kan in dat woord dus onmogelijk enkelvoud zijn, maar het is ook geen meervoud. Het is een indifferentialis.” Voor ons doet het aantal boeken er wel toe (en voor de winkelier hoogstwaarschijnlijk ook): veel boeken zijn er in elk geval meer dan één. De indifferentialis kunnen we niet gebruiken, want uit onze analyses blijkt dat je het type ballonvaart moet onderscheiden van het type appeltaart.
Moedertaalsprekers van het Nederlands gaven op een zevenpuntsschaal aan hoe meervoudig ze het eerste deel van de Nederlandse samenstelling vonden. Bovendien deden moedertaalsprekers van het Engels dit voor de Engelse versie van het experiment. De Engelse vertaalequivalenten bevatten nooit een tussenklank, maar voor de vergelijking hielden we vast aan de indeling in vier groepen. Voor de Nederlanders waren de resultaten zoals weergegeven in onderstaande grafiek.
De grafiek laat zien dat de eerste delen van de woorden uit de twee meervoudsgroepen als meervoudiger beoordeeld zijn dan die uit de twee enkelvoudsgroepen. Dit bevestigt de categorieën die we vooraf hadden gemaakt. Verder zien we dat binnen de meervoudsgroep de samenstellingen met tussen-enals meervoudiger worden gezien dan de samenstellingen zonder tussen-en. Ditzelfde geldt voor de enkelvoudsgroep.
De belangrijke vraag die dan nog rest is, of het de aanwezigheid van de tussen-enis die de oordelen doet stijgen of dat het de afwezigheid van de tussen-enis die de oordelen doet dalen. Het antwoord vinden we door naar de Engelse versie te kijken. Hierin komen namelijk geen tussenklanken voor.
De Engelstaligen beoordelen de meervoudscategorieën als meervoudiger dan de enkelvoudscategorieën, net als de Nederlandstaligen. Binnen deze twee categorieën laten ze echter geen verschil zien tussen de samenstellingen met of zonder tussen-en (in het Nederlands). Vervolgens voegen we de twee grafieken samen.
We zien dan dat de twee factoren vorm en concept elkaar voor het Nederlands versterken, als ze met elkaar overeenkomen. Voor het type aardbeienjamgeldt dat het een meervoudsconcept heeft, zowel voor Engelsen als voor Nederlanders, maar in het Nederlands is het door de tussen-ennóg meervoudiger. Dit noem ik in mijn proefschrift supermeervoud.Voor de types bananenschilen appeltaartgeldt dat moedertaalsprekers van het Nederlands en moedertaalsprekers van het Engels afgaan op hun kennis van de wereld: het is respectievelijk enkelvoud en meervoud. De Nederlanders negeren daarbij de tussen-enin bananenschil.
Het opmerkelijkst en het interessantst is het type ballonvaart. Voor sprekers van het Nederlands en sprekers van het Engels is het eerste deel enkelvoudig. Echter, voor de Nederlanders is het door het ontbreken van de tussen-ennóg enkelvoudiger! Ook hier zien we dat de factoren vorm (afwezigheid van de tussen-en) en concept (er is slechts een ballon nodig voor een ballonvaart) elkaar versterken, superenkelvoud dus.
Dat we een superenkelvoud aantreffen, komt niet overeen met Mattens’ theorie, want hij betoogt dat een eerste deel van een samenstelling ‘substantief indifferentialis’ of ‘substantief pluralis’ is, maar nooit’ substantief singularis’ kan zijn (Nieuwe Taalgids, 1990). Ons experiment toont het tegendeel aan, en dat had ik in mijn proefschrift inderdaad nog wel wat meer kunnen benadrukken.
Voor feestjes en partijen houd ik vast aan mijn oude tactiek: ik vertel dat we de Engelse samenstellingen ook nog hebben laten beoordelen door moedertaalsprekers van het Nederlands en dat hun oordelen bijna gelijk zijn aan die van de moedertaalsprekers van het Engels. De taal die tweetaligen op een bepaald moment gebruiken, beïnvloedt dus het concept dat ze bij een woord hebben: meer aardbeien in aardbeienjamdan in strawberry jam. Dat je zoveel leuks kan ontdekken door het Nederlands met het Engels te vergelijken, had ik in de brugklas niet durven dromen.
Banga, A., Hanssen, E., Schreuder, R. & Neijt, A. (2013). Two languages, two sets of interpretations: language-specific influences of morphological form on Dutch and English speakers’ interpretation of compounds. Cognitive Linguistics 24 (2), 195-220.
Mattens, W. H. M. (1990). De spelling van de tussenklanken. De Nieuwe Taalgids 83 (6), 540-552.
Schreuder, R., Neijt, A., van der Weide, F. & Baayen, R. H. (1998). Regular plurals in Dutch compounds: linking graphemes or morphemes? Language and Cognitive Processes 13 (5), 551-573.
Laat een reactie achter