Gisteren begaf ik mij tijdens een lange treinreis weer eens temidden van de inheemse stam waar ik nu al meer dan 45 jaar dagelijks veldwerk doe: de Nederlandse.
Let wel: het ging niet om ‘ik heb zoiets van’, ooit een geliefd doelwit van iedere zichzelf respecterende taalergeraar. Dat zeiden deze vrouwen nooit, en het wordt sowieso naar mijn indruk minder vaak gezegd. (Het einde van de Nederlandse taal dat deze uitdrukking ooit aankondigde, blijk uiteindelijk toch nog weer een beetje uitgesteld.)
Nee, de jonge vrouwen hadden van alles, zonder van:
‘Ik heb momenteel dat ik naar een andere baan zoek.’
‘Ja, dat heb ik ook. Maar dan heb ik dat ik eigenlijk niets vind waarmee ik wat heb.’
‘Dat heb ik natuurlijk óók wel.’
En zo ging het door. Er ging geloof ik geen minuut voorbij zonder dat minstens een van de vrouwen minstens een keer ‘ik heb’ zei. Het is een bizarre ervaring om mensen urenlang als ware kapitalisten van de emotie zo uitgebreid horen uitstallen wat ze allemaal voelen. Ik heb er natuurlijk ook een theorie over, want mijn leven is niet alleen één lang veldonderzoek — ik probeer alles ook nog eens onder te brengen in een elegant kader van begrip.
Welnu, door al je ervaringen zo nadrukkelijk voor te stellen als dingen die je hebt, maak je het gemakkelijker om ze te delen. Wanneer ik enorm kwaad ben, maakt mij dat een fundamenteel ander mens dan jou, die zo gelijkmoedig is. Het werkwoord hebben creëert enige afstand tussen ons en onze gevoelens. Ik heb dat ik snel naar huis wil, jij hebt dat niet, maar wij zijn verder helemaal hetzelfde.
Laat een reactie achter