Er gebeurt zoveel tegelijkertijd dat je soms pas jaren later hoort over dingen die naast de deur gebeurd zijn. Zo kwam ik er gisteren toevallig pas achter wat een interessant artikel mijn collega Sjef Barbiers – hij zit hier op het Meertens Instituut twee deuren verder te typen – in 2007 geschreven heeft: een artikel over één en veel. (U moet er helaas voor betalen.)
Ik kwam er achter doordat een van Sjefs promovendi gisteren een praatje gaf waarin ze op een aantal aspecten inging. Een ervan is dat het rangtelwoord dat bij één hoort eerste is. Waarom niet eende? Ook in allerlei andere talen is de vorm voor 1e bijzonder (niet unième maar premier, niet oneth maar first, niet einte maar erste). Vaak heeft het zoals je kunt zien daarbij ook de vorm van een overtreffende trap (eer – eerder – eerst).
Volgens Sjef is dat geen toeval.
Het lijkt ook echt op een vergrotende trap. Zo kun je er aller- voorzetten. Je kunt wel zeggen de alleroudste en de allereerste, maar niet de allertweede. Je kunt ook zeggen Jan kwam het vroegst en Jan kwam het eerst, maar niet Jan kwam het achtst, hoewel die laatste zin best begrijpelijk zou zijn. En je kunt tot slot wel spreken over de oudste boeken en de eerste boeken, maar niet over de zevende boeken. In al die gevallen kan eerste dus iets wat overtreffende trappen wel kunnen en rangtelwoorden niet.
Ook met één zelf is iets bijzonders aan de hand. Je kunt het gebruiken in een aantal constructies waarin andere getallen niet gebruikt kunnen worden, of andersom:
– Zo één heb ik er ook. [1a]
– Zo twee heb ik er ook. [1b, uitgesloten]
– Zij zijn een eenheid. [2a]
– Zij zijn een achtheid. [2b, vreemd]
– Dit is een ééntal. [3a, uitgesloten]
– Dit is een drietal. [3b]
– Het ene boek dat ik gelezen heb, ligt daar. [4a]
– De tiene boeken die ik gelezen heb, liggen daar. [4b, uitgesloten]
– Man en vrouw zijn één. [5a]
– Man en vrouw zijn twee. [5b, uitgesloten]
– Elk één boek heb ik uitgelezen. [6a, uitgesloten]
– Elke twee boeken heb ik uitgelezen. [6b]
Hoewel je niet iedere toets zomaar zo kunt toepassen, lijken soortgelijke dingen ook in andere talen te gelden.
Het heeft er mogelijk iets mee te maken dat 1 een bijzonder getal is. Sjef noemt het feit dat het ’t identiteitselement is bij vermenigvuldigen en delen (1 × x = x voor iedere x, en y / 1 = y voor iedere y), maar er vallen natuurlijk nog allerlei andere bijzondere eigenschappen opsommen (het is het enige getal dat geen priemgetal is en ook geen samengesteld getal; het is het getal dat de reeks van positieve gehele getallen opent).
Het opvallende is nu dat die bijzondere wiskundige eigenschap van het getal 1 kennelijk correspondeert met bijzonder taalkundig gedrag. Wat hebben taal en wiskunde met elkaar te maken? Ze komen in ieder geval allebei uit ons hoofd, en misschien is er diep daar beneden een verband gelegd. Een verband dat mij 7 lange jaren is ontgaan, hoewel het 2 deuren verder ontdekt is.
En 7 en 2 zijn allebei priemgetallen, dus dat kan geen toeval zijn.
Laat een reactie achter