“Schrijven over de techniek van het schrijven,” schrijft C.O. Jellema in het eerste opstel in de posthume essaybundel In beelden aanwezig, “lees ik graag. Nieuwsgierig als ik altijd ben naar anderen, of ze het anders en soms beter doen dan ik.” Hij had zijn hart kunnen ophalen aan deze bundel, wanneer hij iemand anders was geweest – de bundel bevat een aantal meestal ongepubliceerde stukken uit de jaren negentig – opstellen, lezingen, dankwoorden wanneer hij een prijs gekregen had – die grotendeels vooral gaan over, inderdaad, die techniek.
Het instrument van de dichter is, voor Jellema, niet het gevoel of het beeld, maar de taal. Om preciezer te zijn lijkt hij de taal te zien als een verzameling woorden, althans hij heeft het in In beelden aanwezig nergens over zinsbouw of versbouw, over klank of letterbeeld. Hij heeft het wel telkens over woorden.
Die woorden zijn volgens Jellema “van nature niets-zeggend”:
Als dingen zijn. Zij kunnen in woordenboeken alfabetisch gerangschikt worden, zij kunnen te pas en te onpas gebruikt worden. En wie naïef met de taal omgaat – en dus te benijden is – kan, als hij, zoals tegenwoordig mode is, ter instemming op een uitspraak uitroept ‘ja, precies’, het gevoel hebben, dat dat wóórd, natuurlijk gesteund door de op geen enkele afspraak berustende, maar algemeen erkende nieuwe instantie, dat dat wóórd de congruentie van overtuiging precies uitdrukt.
Volgens Jellema hebben woorden van zichzelf helemaal niet zo’n duidelijke betekenis. Ze krijgen die pas wanneer ze met elkaar in verband worden gebracht door een vakman, een dichter. Zo’n vakman zet woorden op een dusdanige manier bij elkaar dat ze elkaar in een nieuw licht plaatsen. En daardoor ontstaat in het beste geval emotie.
Die emotie is er niet van te voren ingelegd, kán er niet van tevoren zijn ingelegd, want de emotie bestond helemaal nog niet voor het gedicht. Een dichter heeft wanneer hij aan een gedicht begint vooral een beeld van hoe het gedicht eruit moet zijn, van het ‘gezicht’ dat zijn woorden zouden moeten tonen.
Dat idee dat taal bestaat, dat gedichten bestaan, uit woorden die op elkaar reageren als stofjes in een reageerbuis, werpt een interessant licht op het werk van Jellema zelf en van dichters die hij bewonderend aanhaalt, zoals Dèr Mouw. Het gaat bij sommige dichters niet om de klank of de syntaxis, niet om de versregel of de zin. Het gaat om de bij elkaar geplaatste woorden.
De kleine uitgeverij Vliedorp gaf al eerder beschouwend werk uit van Jellema. Ook deze bundel is met zorg vormgegeven. Omdat het gaat over ongepubliceerde teksten over hetzelfde onderwerp zit er af en toe wat herhaling in, maar dat hindert niet. Jellema’s toon is nuchter en bucolisch. Mij stoort persoonlijk af en toe in zijn stijl de onwil om woorden samen in een zin te zetten. Het citaat aan het begin van deze blogpost heb ik opgepoetst. Eigenlijk staat er: “Schrijven over de techniek van het schrijven. Lees ik graag.” Maar dat hoort bij Jellema’s taalopvatting. Vermoed ik.
In beelden aanwezig is een fijne kleine bundel overwegingen voor iedereen die nieuwsgierig is naar hoe een ander met zijn taal omging.
Laat een reactie achter