Wetenschap begint met vergelijken. Taalwetenschap begint wanneer je opmerkt dat wat je zelf gedachteloos doet, voor een ander helemaal niet vanzelf spreekt. Omdat die ander een andere taal spreekt bijvoorbeeld, of een ander dialect.
Dat andere dialect, dat heb ik helaas gemist. Als typisch kind van de jaren zeventig, ben ik toen ik vier of vijf was van Rotterdam naar Brabant verhuisd, van de Rotterdamse r naar de zachte g. Als ik op school flink gepest was geweest met mijn rare accent, was ik misschien al eerder begonnen met opletten. Maar ik heb ófwel alle geplaag geheel verdrongen, óf ik heb me geruisloos aangepast,
Nu moest ik een paar jaar wachten, tot de vreemde talen kwamen.
Al snel raakte ik eraan verslingerd: Duitse, Engels, Frans, Grieks en Latijn dat we op school leerden en dan iedere taal waar ik verder maar de hand op wist te leggen, tijdens vakanties of anderszins (toen ik dertien was leerde ik Esperanto, maar daarover een andere keer). Waarom hebben Duitsers naamvallen en wij niet? Hoe kunnen ze in het Engels zonder het verschil tussen u en jij? Waarom hebben ze in het Frans de s vervangen door een dakje (zodat maistre werd tot maître)?
Zou het mogelijk zijn om geïnteresseerd te raken in je eigen taal wanneer je geen andere talen kent? Ik weet niet of er, pakweg, Amerikaanse collega’s zijn die echt geen enkele vreemde taal kennen, ook al is het dan misschien gebrekkig. Noam Chomsky is in het verleden wel verweten dat hij zijn ‘universele’ theorieën alleen op het Engels baseerde, maar zijn scriptie ging over het Ivriet, nadat hij een tijdje in Israël op een kibboetz had gewerkt. Aan de andere kant komen er in Europa opvallend veel taalkundigen uit landen met kleine talen; landen waar mensen als het ware gedwongen worden om vreemde talen te leren, zoals Griekenland, Hongarije en Catalonië.
Ik ben momenteel het fascinerende boek Philology aan het lezen, waarin J. Turner de geschiedenis van deze moeder aller geesteswetenschappen beschrijft. (Ik denk dat ik later deze week nog wel meer over dat boek zal schrijven.) Ook de westerse taalwetenschap begon met de filologie: de Grieken ontdekten de taal doordat ze Homeros bleven lezen terwijl ze zelf steeds iets anders begonnen te spreken. De Romeinen zetten de volgende stap omdat zij geïnteresseerd raakten in vreemde talen – zoals het Grieks.
Een taalwetenschap die allen bestaat uit de bestudering van je moedertaal is niet denkbaar. Je hebt de variatie nodig om te zien hoeveel menselijke taal vermag – en tegelijkertijd om ook te zien wat er desondanks steeds hetzelfde blijft.
Laat een reactie achter