Door Leonie Cornips
Is meertaligheid iets van deze tijd? Het antwoord is een duidelijk ‘nee’. Meertaligheid is een verschijnsel van alle tijden, en het komt voor in twee verschillende vormen. Een samenleving kan meertalig zijn. Zwitserland heeft Frans, Duits, Italiaans en Reto-Romaans als vier officiële landstalen, maar dat wil niet zeggen dat iedere inwoner van Zwitserland twee-, drie- of viertalig is. Naast een samenleving kan ook een spreker twee- of meertalig zijn. De vraag wie een tweetalige spreker is, lijkt in eerste instantie triviaal. Toch is dat niet zo. Is Sanne tweetalig als ze in het Venloos opgegroeid is maar geen gelegenheid meer heeft om het te spreken, omdat ze sinds haar tiende in Apeldoorn woont? Is Koen tweetalig als hij in Maastricht toeristen te woord staat in het Engels dat hij op school geleerd heeft? Is Mohammed tweetalig als hij thuis Nederlands met een Marokkaans accent spreekt maar Berber in Marokko? Is Cengiz tweetalig als hij uitsluitend Nederlands spreekt en beheerst maar zijn Nederlands af en toe doorspekt met Turks, zoals in ‘Nee oğlum (mijn zoon), je hoeft ook geen Turkse thee!’ Of het invoegen van dialect in het Nederlands: ‘Caumerweg en dan, wo urges (waar ergens)?’ Is Sjef tweetalig als hij in Frankrijk alleen Nederlands van zijn vader hoort en het passief begrijpt maar het niet wil spreken? In feite is nauwelijks te bepalen of iemand al dan niet tweetalig is, juist omdat het niet te begrenzen valt. Een betere definitie van tweetaligheid is of iemand zichzelf als een tweetalige definieert. Net als Cengiz die oğlum gebruikt hoef ik me nog geen tweetalige te voelen als ik in mijn Nederlands een paar woorden Engels gebruik als in ‘Ik ga mijn files saven’.
Er zijn tijden in de geschiedenis aan te wijzen waarin niemand zich druk maakt over meertaligheid, zoals in de Middeleeuwen. Toen bestond er nog geen Nederlands: iedereen sprak het dialect van het dorp, stad of regio. De dialecten waren niet zonder meer zomaar verstaanbaar voor mensen uit andere regio’s. Het Brabants was nauwer verbonden met het Limburgs dan met het Vlaams of Hollands, en er waren toen nog veel grotere dialectverschillen tussen oost en west dan tussen noord en zuid. Er zijn perioden waarin schrijvers en wetenschappers het Nederlands ten opzichte van het Latijn zo minderwaardig vinden, dat ze niet in het Nederlands willen schrijven. En er zijn perioden dat er bijna paniek uitbreekt bij meertaligheid. Zo’n soort paniekreactie is goed te zien aan de gedragscode die de toenmalige burgemeester Opstelten in Rotterdam in 2006 voorschrijft: ‘Nederlands is de gemeenschappelijke taal van Rotterdam. In het openbaar spreken we Nederlands – op school, op het werk, op straat en in het buurthuis’. Hoe zou het zijn als de burgemeesters in Limburg een dergelijke roep om eentaligheid zouden laten horen? Dat zou betekenen dat mensen buitenshuis geen dialect meer zouden mogen spreken net zomin als het Turks, Berber, Italiaans, Frans of Engels. Zo’n oproep is natuurlijk een onhaalbare kaart en onzinnig. Meertaligheid is immers van alle tijden maar het wordt pas aan het eind van de negentiende eeuw als een probleem ervaren. Toen vormden jonge natiestaten zich in Europa onder het motto één land-één volk-één taal. In de jonge natiestaat Frankrijk, stelde een belangrijke politicus in 1794 een rapport op ‘over de noodzaak en de middelen om dialecten te vernietigen en het universele Frans in gebruik te nemen’. En dat terwijl men destijds in Frankrijk niet minder dan 30 regionale talen hoorde en slechts 3 van de 28 miljoen inwoners het ‘goede’ Frans als hun alledaagse taal sprak. In het begin van die negentiende eeuw treedt het nieuwe gebied Limburg toe tot het nog jonge Koninkrijk. Net als in Frankrijk schrijft Koning Willem I ook hier één taal als officiële taal– het Nederlands – voor in geheel Limburg. Hennequi, de burgemeester van Maastricht die alleen het Frans beheerst, schrijft de koning dat hij afstand doet van zijn functie. Het Nederlands was in Limburg onbekend. Iedereen sprak toen een dialect en de bovenlaag ook Frans en/of Hoogduits al naar gelang waar men woonde.
Meertaligheid ervaart men als problematisch wanneer de natiestaten van toen en nu zich in een identiteitscrisis wanen. Vandaar dat zo’n paniekreactie als die van burgemeester Opstelten tegelijkertijd in andere landen in Europa waarneembaar is. De gedachte echter dat het succes van een natiestaat afhangt van ééntaligheid boven meertaligheid creëren we zelf. En het idee dat we in Nederland of waar dan ook in Europa ééntalig zijn en de officiële taal allemaal op dezelfde wijze spreken op elk moment van de dag met wie dan ook als gesprekspartner, is een grote illusie.
Laat een reactie achter