Door Marc van Oostendorp
Langzaam ontdekken de taalkundigen hun lichaam. Het is een langdurig proces: net als iedereen in de westerse cultuur – en vermoedelijk ook bijvoorbeeld de Chinese of de Japanse – zijn we geneigd om aan taal te denken als een rij letters op een blad papier of een beeldscherm. Terwijl de meeste taal natuurlijk gesproken wordt en vluchtig is als lachgas.
Dat je tijdens het spreken met je handen beweegt, daar hoor je taalkundigen bijvoorbeeld pas zeer kort over. Terwijl het van alles kan betekenen.
Deze week verscheen bijvoorbeeld op het internet een heel kort artikeltje over het gebaar dat je met je handen maakt om aan te geven dat iets heel groot is, of juist heel klein. Wat voegt zo’n gebaar toe aan de betekenis van de zin?
In een overtuigend betoog laat de schrijver, Philippe Schlenker, zien de gebaren het wat anders betekenen dan de bijvoeglijk naamwoorden groot en klein. Dat kun je bijvoorbeeld zien als je de volgende twee zinnen vergelijkt:
- Als de voorzitter ook een grote fles bier meeneemt, durf ik dat ook wel.
- Als de voorzitter ook een fles bier [handen wijd uit elkaar] meeneemt, durf ik dat ook wel.
De eerste zin betekent dat ik niet alleen zomaar een fles bier durf mee te nemen, maar zelfs een grote, als de voorzitter dat ook doet. De tweede betekent dat niet: alleen wat er gezegd is, telt voor wat ik durf. Het gebaar geeft alleen aan dat de voorzitter gewoonlijk van die grote flessen bier meeneemt.
Alleen het gesproken woord telt dus, voor de kern van de betekenis. Slechts door er speciaal in woorden de nadruk op te leggen, kun je je gebaar ook betekenis geven. De volgende zin betekent wel min of meer hetzelfde als de eerste:
- Als de voorzitter een fles bier meeneemt die zo [handen wijd uit elkaar] is, durf ik dat ook wel.
Het is hier het woord zo dat de betekenis bijdraagt, en dat op zijn beurt zijn betekenis uit de context haalt: die ver uit elkaar gehouden handen.
Laat een reactie achter