En dat is nu het punt waarop het misgaat, volgens Geoffrey Sampson, de schrijver van dit artikel. Taalkundigen zijn over het algemeen geneigd om te menen dat het menselijk denken onderhevig is aan biologische beperkingen: gegeven de eindige complexiteit van onze hersenen kunnen we niet zomaar alles bedenken. Zoals een rat te dom is om te begrijpen wat de laatste stelling van Fermat is, zo zijn er vermoedelijk ook allerlei zaken die wij nooit zullen begrijpen met onze kleine hersentjes.
Honderdduizend jaar
Ik vraag me af of dit echt een algemeen aanvaarde gedachte is in de taalwetenschap, maar ik aanvaard hem in ieder geval. Toch lijkt hij me niet echt in tegenspraak met wat die economen denken. Dat onze hersenen slechts een beperkte capaciteit hebben en dus uiteindelijk maar een eindig aantal verschillende dingen zullen kunnen bedenken, betekent niet dat het aantal van die dingen niet heel erg groot kan zijn.
Misschien blijken we volgende week ineens het punt te bereiken waarop niemand meer iets nieuws kan bedenken, maar misschien is dat moment ook pas over honderdduizend jaar aangebroken. In dat laatste geval kan ik me voorstellen dat je in je economische modellering nog een heel eind komt met de idealisering dat het aantal ideeën oneindig is.
Pessimistisch
De taalkundigen hebben, kortom, gelijk, maar de economen hoeven zich daar mogelijk voorlopig niet zoveel van aan te trekken.
Sampson geeft een aantal citaten waaruit een verschil in cultuur blijkt tussen taalkundigen en economen. Chomsky wijst er ergens op dat het in theorie mogelijk is dat de tijd van de grote wetenschappelijke doorbraken voorbij is, dat het belangrijkste waartoe we in staat zijn nu eigenlijk wel bedacht is; de bedenker van de endogenegroeitheorie Paul Romer die zegt dat ons wetenschappelijk inzicht nog eindeloos kan groeien. Maar dat heeft niks te maken met fundamentele aannamen van de twee vakgebieden, er blijkt alleen uit dat Chomsky pessimistischer is dan een gemiddelde econoom. What else is new.
Laat een reactie achter