Dat we ‘het mooie meisje’ zeggen, met een buigings-e maar ‘een mooi meisje’ zonder, is een wonderlijk fenomeen. Wie heeft er eigenlijk wat aan dat onderscheid? Het is dan ook langzaam maar zeker aan het verdwijnen, nu steeds meer jonge mensen ‘een mooie meisje’ zeggen. Als we dat eerdaags allemaal doen, is een taalverandering voltooid en zeggen we altijd een vorm met e voor een zelfstandig naamwoord, en een vorm zonder op andere plaatsen (het meisje is mooi, dat is mooi geborduurd).
Nee, dan de middeleeuwen! In een artikel in het nieuwste nummer van het wetenschappelijk tijdschrift TNTL beschrijft Joost Robbe heel precies hoe bijvoeglijk naamwoord werd verbogen in het boek Spieghel onser behoudenisse – waarschijnlijk het eerste boek dat ooit (rond 1470) in Nederland (door Laurens Janszoon Coster) gedrukt werd.
Het system was in ieder geval in dat boek nog een stuk ingewikkelder dan nu.
In de eerste plaats waren er twee soorten bijvoeglijk naamwoorden (Robbe noemt ze ‘sterk’ en ‘zwak’), die op verschillende manieren werden verbogen, en in de tweede plaats waren er nog naamvallen. Op die manier krijg je enorme tabellen.
Zonder al die naamvallen is er bij de zogeheten sterke bijvoeglijk naamwoorden nog niet zo veel aan de hand: de anonieme schrijver van de Spieghel schreef die goede man, die goede vrouw, dat goede kind en die goede kinder. Ook bij het onbepaalde lidwoord was het systeem nog niet zo anders dan nu: men schreef weliswaar een goet man, maar verder wel consequent een goede vrouw, een goet kint en goede kinder.
Alleen bij de woorden die Robbe ‘zwak’ noemt, heerste chaos. Je kon die wijs man schrijven of die wise man; die wijs vrouw of die wise vrouw, een wijs kint of een wise kint.
Robbe laat zien dat ze in het systeem van de Spieghel eigenlijk (‘onderliggend’, zeggen taalkundigen dan) altijd een e hadden: wise, coene, rike. In het Nederlands was toen al enige eeuwen een slijtage van die eind-e aan de gang, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat wij nauwelijks nog woordstammen hebben die op zo’n –e eindigen. De Duitsers zeggen Blume, maar wij zeggen bloem. Alleen de uitgangen zijn blijven staan.
Bij de zwakke adjectieven gebeurde nu iets bijzonders. Doordat de stam al op een –e eindigde, kon de uitgangs-e er niet meer bij. Tegelijkertijd werd die stam-e af en toe alsnog weggelaten. Het gevolg was dat je absoluut niet die goed vrouw kon zeggen, maar wel die wijs vrouw. Alleen de meervoudsuitgang –e was weer anders: die werd nooit weggelaten, zodat je altijd wise vrouwen schreef en nooit wijs vrouwen.
Een bevriende mediëvist wees me erop dat vormen als die wijs vrouw in het middelnederlands verder heel zeldzaam zijn, als ze al voorkomen. Dit soort dubbelvormen zijn vaak het kenmerk van de overgang van de ene periode naar de ander: een overgang die soms maar heel kort duurt. Misschien heeft Robbe hier in de Spieghel wel zo’n overgang op de staart getrapt.
Nu was natuurlijk precies die meervoudsuitgang wel weer behoorlijk betekenisvol; dat onderscheidde hem van de buiging in een wise vrouw. De verzwakking van die buiging heeft kennelijk al in de tijd van Laurens Jz. Coster ingezet.
Laat een reactie achter