Waarom schrijven academici zo belabberd? Volgens Steven Pinker is dat niet omdat ze slechte mensen zijn, die ideeënarmoe op kosten van de belastingbetaler proberen te verbergen achter een haag van idiote vaktermen. Hij houdt vast aan de gouden regel “Veronderstel nimmer kwade wil voor wat al afdoende kan worden verklaard door domheid.” Het is geen onwil, het is daadwerkelijke onmacht.
Nooit heb ik zo’n duidelijke en overtuigende uitleg gelezen over waar die onmacht precies uit bestaat als in Pinkers boek. The Sense of Style is toch al verreweg mijn favoriete stijlboek – eindelijk iemand die weet waar hij het over heeft, die niet blijft hangen in allerlei rondzingende tips maar zelf goed heeft nagedacht, en ook laat zien dat hij zijn eigen ideaal aardig weet te benaderen.
De onmacht van academici komt volgens Pinker voort uit ‘de vloek van kennis’, een term die hij ontleent aan de economische wetenschap.
Verkopers die weten dat een sinaasappels eigenlijk niet zoveel waard is als hun kopers bereid zijn ervoor te betalen, zijn systematisch geneigd om die sinaasappels een lagere prijs te geven dan ze ervoor zouden kunnen krijgen. Het is voor de mens heel moeilijk om zich te verplaatsen in degene die datzelfde niet weet.
Geven, ruilen, verhopen, markt, economie
Dat geldt volgens Pinker ook voor schrijvers. Jouw kennis laat je bijvoorbeeld andere dingen interessant vinden dan je lezer. Iemand die een ruimte gebruikt voor een experiment heeft het al snel over een ‘experimentele locatie’ en niet over een ‘klaslokaal’. Dat is nu eenmaal hoe wij mensen denken: in termen van de functie die iets heeft.
Misschien nog een belangrijker psychologisch procédé dat ons in de weg zet bij iets uitleggen is wat psychologen chunking noemen. We kunnen complexe samenraapsels van objecten of ideeën alleen maar in ons hoofd houden door ze een naam te geven, en ze dan als een eenheid te behandelen. Een kind ziet iemand een ander een koekje overhandigen en leert dat dit geven is. Iemand geeft aan iemand een koekje in ruil voor een banaan: ruilen. Iemand ruilt een banaan voor een stukje metaal dat daarna voor een koekje kan worden geruild: verkopen. We hebben een groep mensen die allemaal aan het kopen en verkopen zijn: een markt. We nemen een heleboel markten bij elkaar: een economie.
Versieringen
Het begrip economie omsluit dus een heleboel heel ingewikkelde dingen, maar doordat er één label aan zit, kunnen we er makkelijker over nadenken. Maar probeer nu maar eens over economieën te praten tegen iemand die het begrip geven nog niet heeft. Het kan wel (ik heb het net gedaan), maar het vereist dat je ineens al die samengesteld begrippen weer uit mekaar peutert.
Pinkers ideeën over stijl zijn overigens erg gericht op uitleggen. Hoewel hij ook een paar literaire voorbeelden heeft – vooral genomen uit het werk van Rebecca Goldstein, zijn vrouw – is zijn ideaal van een goede stijl er vooral een van duidelijkheid. Voor beeldspraak, versieringen of grapjes heeft hij weinig emplooi: zijn ideaal is dat van de ‘klassieke stijl’:
De leidende metafoor van de klassieke stijl is: de wereld zien. De schrijver ziet iets dat de lezer nog niet is opgevallen en hij richt de blik van de lezer zodat ze het zelf kan zien. Het doel van het schrijven is presenteren en het motief is belangeloze waarheid. (…) De schrijver kent de waarheid voor hij het in woorden uitdrukt: hij gebruikt het schrijven niet om uit te zoeken wat hij eigenlijk denkt. Ook hoeft de schrijver van klassiek proza niet te argumenteren voor de waarheid; hij hoeft het alleen te presenteren. De reden daarvoor is dat de lezer competent is en de waarheid herkent als ze hem ziet, zolang ze er maar zonder obstakels naar kan kijken.
Obstakels
Pinker erkent wel dat er heel andere stijlen zijn die ook hun waarde hebben (een praktische stijl bijvoorbeeld, waarin de schrijver en de lezer niet elkaars gelijke zijn, maar de eerste iets uitlegt aan de tweede, en die dus heel bruikbaar is voor reisgidsen en leerboeken), maar eigenlijk is het hem alleen om de klassieke stijl te doen.
Hoe je met eenvoudige middelen zo’n klassieke stijl kunt bereiken, legt Pinker vervolgens briljant uit, waarbij hij zijn eruditie op het gebied van psychologie, taalkunde en allerlei andere vakken verbindt met een zeldzaam praktisch inzicht in wat een prettige non-fictiestijl is. Wie het leest, herkent ineens wat een goede klassieke stijl is, doordat ze er zonder obstakels naar kan kijken.
HC zegt
Testje of zo? De titel en de laatste zin hebben iets merkwaardigs: telkens blijkt het onderwerp vrouwelijk ('de lezer' … 'ze' / 'wie' …' ze'). Niets op tegen, natuurlijk, maar het is wat ongebruikelijk: 'de lezer' is doorgaans een 'hij', ook als 'hij' een 'zij' zou kunnen zijn als we dat niet willen specifiëren, en bovendien, als we dat wel zouden doen, zouden we het hebben over 'de lezeres', niet 'de lezer'. Heeft MvO specifiek de/een vrouwelijke lezer in gedachten? Het zou kunnnen, en dat mag, maar dat verklaart nog niet waarom, kennelijk, 'de waarheid' (in de titel) dan weer mannelijk is (cf. 'hem'). M.a.w.: qué?