Veel vragen hoef je niet met een volledige zin te beantwoorden. Wanneer iemand je bijvoorbeeld vraagt: ‘Schijnt de zon?’ en het is midden in de nacht, dan hoef je niet te zeggen: ‘Nee, de maan schijnt’. Het werkwoord kun je weglaten: ‘Nee, de maan’ is een prima antwoord.
Maar nu komt het. Stel dat iemand de observatie doet ‘De maan schijnt’. Dan zou je ter verklaring kunnen antwoorden: ‘Allicht, de zon schijnt’. Maar dan kun je het werkwoord schijnt niet weglaten. ‘Allicht, de zon’ is een rare zin om te zeggen.
Waarom kan het in het ene geval wel en het andere niet? Onder andere daarover gaat het proefschrift waarop Enrico Boone over ongeveer een maand in Leiden hoopt te promoveren en dat sinds deze week online staat. Hij draagt daarin nog weer eens overvloedig bij aan de theorie over het weglaten van woorden – een verschijnsel dat mij blijft verbazen.
Zo vergelijkt Boone die onvolledige antwoorden met weggelaten werkwoorden in zinnen als de volgende:
- [1] Albert kust Beertje en Carel Diana. [goed]
- [2] Ik weet dat Albert Beertje kust en Carel Diana. [goed]
- [3] Albert kust Beertje omdat Carel Diana. [uitgesloten]
- [4] Albert kust Beertje en ik weet dat Carel Diana. [uitgesloten]
- [5] Albert kust Beertje want Carel Diana. [uitgesloten]
- [6] Schijnt de zon? Nee, de maan. [goed]
- [7] De maan schijnt. Allicht, de zon. [uitgesloten]
Edwin den Boer zegt
Het zou me niet verbazen als je over tien jaar wel "Albert kust Beertje want Carel Diana" kunt zeggen. Tegenwoordig zeggen jongeren immers gerust "Albert kust Beertje want dronken" of "Albert kust Beertje want eindfeest", wat tien jaar geleden erg ongewoon was.