“Wie zelf ook aan het verzamelen van taal wil beginnen,” schrijft Wim Daniëls in zijn nieuwe boek De taal achterna, “moet één ding heel goed beseffen: je moet het vooral voor jezelf doen. Andere mensen vinden het niet zo’n probleem dat er taalgekken zijn, maar ze meekrijgen in die taalgekte is een heel ander verhaal, of, zoals mijn vader het ooit zei: ‘Denk je met die flauwekul de kost te kunnen verdienen?’”
Dit boek, dat verscheen in de week dat de auteur zijn zestigste verjaardag vierde (gisteren), is een verslag van Daniëls pogingen om zijn vader ongelijk te geven. Het is het honderdste boek dat de schrijver publiceerde en het laat Daniëls op zijn best zien: enthousiast, jongensachtig, Brabants, humoristisch. Het boek is een mengeling van een autobiografie over – vooral – de jeugd van de schrijver, een omstandige liefdesverklaring aan het dorp Aarle-Rixtel en een mateloze fascinatie voor woorden. Alles bij elkaar is het daarmee een zelfportret van een van de bekendste taalbeschouwers die we hebben.
Assurance
In het boek vertelt Daniëls hoe hij in zijn hele lagereschooltijd alleen dialect gebruikte. Pas toen hij naar de middelbare school ging, leerde hij de standaardtaal kennen, en nog pas later, op de lerarenopleiding en de universiteit ook literatuur uit andere talen.
Zijn liefde en fascinatie voor taal waren toen allang begonnen.
Volgens Daniëls zelf lag de oorsprong in het moment toen hij ontdekte dat dialectwoorden zoals ollieklonje en brandseransie afkomstig waren uit het Frans (eau de cologne, assurance) en hij dus eigenlijk dialect sprak. Ook het feit dat zijn vader een loopoor had, fascineerde de jonge Wim al snel, in taalkundige zin: wat voor andere oren waren er zoal? Domoor, flapoor, hangoor. En butoor:
In mijn dorp hoorde je soms mensen ‘butoor’ (dialect: butouwer) roepen, als scheldwoord, dat tot mijn verbazing nu gewoon in Van Dale staat, zonder de aanduiding erbij dat het streekgebonden is, maar wel met de toevoeging ‘schertsend’, met als betekenisverklaring ‘lomperd’. Ik weet niet of dat kan, iemand ‘butoor’ noemen in de betekenis ‘lomperd’ en dat dan in schertsende zin bedoelen.
Taalmuseum
Een passage als deze geeft een aardig inzicht in Daniëls stijl, die duidelijk gewonnen heeft van het feit dat de schrijver jarenlang gesproken columns voor de radio heeft gemaakt en die draaft als een jong veulen en de ene observatie aan de andere kwinkslag rijgt. Je moet wel een enorme nurks zijn om daar niet vrolijk van te worden. Daniëls is niet in de eerste plaats een onderzoeker of een denker; hij is vooral een zestienjarige jongen uit Aarle-Rixtel die zich mateloos interesseert voor taal en daar enthousiast over kan vertellen.
De nadruk ligt in het boek op Daniëls jeugd, hoewel enkele latere episodes ook aan bod komen: zijn mislukte pogingen om een Taalmuseum te beginnen in Laarbeek bijvoorbeeld, of zijn vlammende protest tegen de spellingchaos die sinds 1995 heerst.
Taalgekte
Ik vind het jammer dat hij niet nog meer vertelt over de rest van dat leven. Waarom heeft hij honderd boeken geschreven? Die boeken zijn niet allemaal even goed – ze bestonden in sommige jaren uit niet veel meer dan haastig bij elkaar geveegde woorden. Wat was de drang tot zoveel kwantiteit? Bovendien is Daniëls pas de laatste tien jaar naar mijn indruk echt aan het doorbreken naar een groter publiek. Hoe was het voor die tijd om zo eindeloos te moeten sappelen? Wat bleef hem voortdrijven?
Misschien komt er nog een vervolg. Ik hoop het. Er zijn maar weinig boeken die laten zien hoe het leven zo intiem verbonden kan zijn met zulke ‘flauwekul’ als mateloze, oeverloze, eindeloze taalgekte.
HC zegt
Spellingchaos? Nou, daar heeft hij zelf dan toch wel een belangrijk aandeel in, nee?