Er is vermoedelijk geen beter publiek voor taalkundepraatjes dan schoolkinderen. Ik heb het nu een paar keer gedaan – gisteren bijvoorbeeld in het Museum voor Communicatie in Den Haag – en daarbij valt me iedere keer op hoeveel meer kinderen er van begrijpen dan volwassenen.
Daar zijn een aantal redenen voor. In de eerste plaats worden kinderen natuurlijk nog niet gehinderd door de gedachte dat het de laatste jaren wel héél snel bergafwaarts gaat met de taal, dat het in hun jeugd allemaal zoveel beter was. Die gedachte gaan ze onherroepelijk over een jaar of dertig wel ontwikkelen (zoals de jeugd dan gaat praten, hemeltjelief!), maar nu is het nog niet zo ver. Ze kunnen nog onbekommerd kijken naar hun moedertaal.
Ze durven bovendien meer.
Ik vertelde gisteren over hoe wij mensen praten – hoe we spraakklanken maken met onze stembanden, onze tong en onze lippen. Ik liet daar wat YouTube-filmpjes van zien – inclusief een paar lekker vieze, waarin je de stembanden ziet trillen temidden van het slijm dat daar nu eenmaal omheen zit –, maar dat je een t met het puntje van je tong maakt, kun je eigenlijk alleen goed begrijpen wanneer je het een keer zelf hebt gedaan.
Volwassenen zitten er een beetje besmuikt bij als ik zoiets vertel, alsof taart zeggen ineens iets heel raars is. Een enkeling zie je wel achter ferm op elkaar geklemde tanden stiekem iets met de tong proberen, maar het hardop doen: ho maar. Kinderen kiezen wel van nature onmiddellijk de experimentele benadering, en ze vinden het dan ook niet moeilijk om allerlei observaties te doen. Ze hadden gisteren in een mum van tijd alle medeklinkers bij elkaar die je met het puntje van je tong maakt (t, d, s, z, n, l en voor sommige kinderen r). Toen ik vroeg hoe je van de bewering je loopt op straat de vraag je loopt op straat? maakt, hadden allebei de groepen die ik gisteren sprak in een mum van tijd uitgevonden dat je bij de vraag op het eind hoger ging praten.
En tenslotte is een zegen van het huidige onderwijs dat kinderen van 10 niet angstig in een hoekje gaan zitten omdat ze niet weten wat volgens de VRT-taaladviseur de ‘correcte’ klemtoon op ebola is, maar dat ze volop vragen durven stellen en discussiëren. Het verbaast me iedere keer weer hoe taalvaardig kinderen tegenwoordig zijn. Er ontstond in één groep een discussie, omdat een meisje opmerkte dat praten slecht was voor het milieu. Ik had immers verteld dat je het doet tijdens het uitademen, en dat betekende dat je CO2 uitstootte. Andere kinderen brachten hier tegenin dat als je één boom plantte, er zeker zes mensen konden doorgaan met uitademen en dus met praten. Dit alles gebeurde op een ordelijke en welbespraakte wijze die ik bij het publiek dat ik doorgaans tref – hooggeschoolde gepensioneerden – niet vaak aantref.
Er wordt door taalkundigen weleens met tanden geknarst omdat er zo weinig taalkunde op de middelbare school gegeven is. Misschien kunnen we ons beter richten op de basisschool.
Ides Callebaut zegt
Leerkrachten basisschool mogen in hun klas gerust doen wat Marc van Oostendorp vertelt. Dat is echte taalbeschouwing.
mark zegt
Geweldig! Ik had dezelfde ervaring toen ik laatst een kindercollege gaf bij de MuseumJeugdUniversiteit. De kinderen (tussen de 8 en 12) waren mondig, kwamen met de leukste vragen, en luisterden goed naar elkaar.
Ze zagen bijvoorbeeld direct een probleem toen ik vertelde dat sommige talen in zuidelijk Afrika wel honderden medeklinkers hebben (inclusief natuurlijk de beroemde kliks): hoe schrijf je die talen dan? Ons alfabet heeft immers maar 20 medeklinkers. Even snel kwamen ze met oplossingen: één bedacht dat je letters kunt combineren, een ander dat je ook leestekens kunt rekruteren. Beide oplossingen worden ook echt gebruikt in de spellingen van kliktalen.
Anoniem zegt
En als we nu eens ons best gaan doen om wel taalkunde de school binnen te krijgen!
Ik ben er mee bezig. Ik heb er genoeg van om mijn taal inhoudsloos te doceren.