Begin maart stelde de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (RNTL) van de Taalunie het adviesrapport Vaart met taalvaardigheid. Nederlands in het hoger onderwijs voor. Daarin wordt gepleit voor meer aandacht voor taalvaardigheid in het hoger onderwijs, zowel aan het begin van de opleiding (tekorten wegwerken bij startende studenten) als tijdens die opleiding.
Taalvaardigheid als noodzakelijke competentie
In het rapport wordt een uitstekende taalvaardigheid als een basisvereiste beschouwd om cruciale 21st century skills als kritisch denken, problemen oplossen en creatief denken aan te scherpen. Hogeronderwijsinstellingen laten het ontwikkelen van die taalvaardigheid echter te vaak nog aan de student zelf over, terwijl het echter “niet meer vanzelfsprekend is dat studenten in het hoger onderwijs deze taalvaardigheid geheel op eigen kracht bereiken” (p. 5). De voornaamste pijnpunten blijken daarbij analyseren, redeneren en schrijven te zijn. De Raad wijst erop dat het secundair onderwijs, zowel in Vlaanderen als in Nederland, intussen al een aantal stappen heeft gezet om het taalniveau van hun leerlingen te verbeteren. Zo vraagt de Vlaamse overheid aan scholen om een actief talenbeleid te voeren, en recent is ook de taalscreening ingevoerd om leerlingen met een taalachterstand sneller op te sporen. De Raad drukt haar hoop uit dat die maatregelen op den duur zullen leiden tot een homogener ingangsniveau onder eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs.
Ad-hoc en instroomgericht
In dat hoger onderwijs is de aandacht voor taalvaardigheid echter vaak niet structureel verankerd: er zijn diverse ad-hocinitiatieven, maar die blijven vaak in het luchtledige hangen en worden niet opgenomen in het beleid van de instelling. Bovendien is taalbeleid in het hoger onderwijs te sterk gericht op het beginniveau, en is er te weinig aandacht voor het versterken van talige compententies tijdens de opleiding – om zo een hoog eindniveau te behalen.
Waarom tertiair taalvaardigheidsonderwijs?
In het rapport worden drie argumenten gegeven voor (structurele) aandacht voor taalvaardigheid in het onderwijs:
1. Taalvaardigheid is onmisbaar voor 21ste-eeuwse competenties (en dus voor de economie en de samenleving)
2. Taalvaardigheid bevordert kwaliteit, voorkomt studie-uitval, slechte werkstukken en onderbenutting
3. Taalvaardigheid in het hoger onderwijs verhoogt ook de kwaliteit in andere onderwijssectoren
Die drie (valabele) argumenten tonen hoe taalvaardigheid ingekapseld zit in de andere vaardigheden/competenties die studenten in hun opleiding moeten verwerven: een brede en diepgaande taalvaardigheid helpt studenten in het verwerven van de eerder genoemde 21st century skills, leidt tot een hogere onderwijskwaliteit, vormt een noodzakelijke voorwaarde voor studiesucces, en zal op den duur ook leiden tot een hogere taalvaardigheid in de andere lagen van het onderwijs. Als studenten van de lerarenopleidingen in het hoger onderwijs taalvaardiger worden, komen er immers ook betere (want meer taalvaardige) leerkrachten “op de markt”. Zoals in het rapport nadrukkelijk wordt gezegd, is het nu het moment om die opgaande beweging op gang te brengen: de komende jaren gaan veel leerkrachten in het primair en secundair onderwijs met pensioen (p. 9).
Aanbeveling 1: voer een integraal taalbeleid
In het rapport worden twee aanbevelingen gedaan om de taalvaardigheid van studenten in het hoger onderwijs te vergroten. Ten eerste moeten instellingen werken aan een stevig ingebed taalbeleid, dat toegespitst is op de eigen opleidingen of studiegebieden. De Raad pleit voor een integraal taalbeleid: structureel, samenhangend, consistent en instellingsbreed. Zo wordt een te fragmentarisch taalbeleid vermeden, al moet het in een taalbeleid mogelijk zijn om te differentiëren naar opleiding en studiegebied. De Raad benadrukt ook dat taalvaardigheid aandacht moet krijgen in alle vakken van de opleiding. Vakdocenten vinden het nu vaak niet hun taak om aandacht aan taal te besteden, of voelen zich onvoldoende opgeleid of ondersteund om dat te doen. Een taalbeleidscoördinator kan docenten daarin bijstaan, en na- en bijscholing kunnen ook uitkomst bieden.
Aanbeveling 2: organiseer kennisuitwisseling
De Raad pleit ervoor om een “gemeenschappelijke, internationaal georiënteerde kennisbasis te ontwikkelen over taalontwikkeling op tertiair niveau” (p. 11). Er bestaat internationaal immers al heel wat materiaal, en er zijn ook tal van good practices te vinden in binnen- en buitenland. Het is daarom niet nodig om het warm water opnieuw uit te vinden, vindt de Raad: door bestaande platformen (het Vlaams-Nederlands Platform Onderwijs Nederlands of PON, en het Nederlands/Vlaams Platform Taalbeleid Hoger Onderwijs) uit te breiden of nauwer te laten samenwerken, kunnen de verschillende instellingen kennismaken met mogelijke aanpakken en ervaringen uitwisselen. Via een databank met onderwijsmaterialen (lesmethoden, cursusmateriaal, toetsvoorbeelden) kunnen hogescholen en universiteiten (elkaar) helpen bij het implementeren van taalbeleid in het curriculum.
My two cents: nood aan structureel beleid én praktijkondersteuning
Dit rapport van de RNTL komt geen moment te vroeg: de taalvaardigheid van studenten in het hoger onderwijs mag niet meer als een vanzelfsprekendheid worden beschouwd. Hopelijk grijpen de ministers het rapport aan om niet-vrijblijvende afspraken te maken met de hogeronderwijsinstellingen in Vlaanderen en Nederland: een integraal taalbeleid voor elke instelling, en een platform voor kennisdeling en -uitwisseling. Het is trouwens lovenswaardig dat de RTNL “taalvaardigheid” in het rapport erg breed opentrekt: vaak blijft de aandacht voor taal beperkt tot technische aspecten als spelling en grammatica, terwijl het ook moet gaan om complexere competenties, zoals grote hoeveelheden informatie kritisch en doelgericht beoordelen, verbanden leggen, structuur aanbrengen, bronnen overzien, inhoud verwoorden en betogen/presentaties houden.
Het is belangrijk dat opleidingen in het hoger onderwijs aan al die zaken aandacht besteden, gedurende de volledige duur van die opleiding. Steeds meer hogeronderwijsinstellingen voeren nu taaltoetsen in, om studenten “aan de deur te controleren”, maar zulke toetsen kunnen ook een averechts effect hebben: studenten die de toets halen, voelen zich niet langer uitgedaagd om aan hun taalvaardigheid te blijven sleutelen, en docenten denken dat de taalvaardigheidsklus dankzij die toetsen wel al geklaard is, en kijken verder dus niet meer naar taal. De aandacht voor taal moet dus structureler van aard zijn, via beleidsvorming én opleiding en ondersteuning voor vakdocenten. Veel vakdocenten willen immers wel mee helpen bouwen aan de taalcompetenties van hun studenten, maar weten niet hoe of voelen zich onvoldoende geruggensteund. De dire praktijkvoorbeelden in het RNTL-rapport laten zien dat het wel degelijk kan, maar nu is het aan het Comité van Ministers om hogeronderwijsinstellingen een duwtje in de goede richting te geven.
Laat een reactie achter