Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (11)
Abraham Ortelius |
Sommige sonnetten uit de late zestiende eeuw doen je de opwinding voelen. Hier was een nieuw genre, een vorm waaraan je kon laten horen dat je wist hoe het hoorde, wat er nieuw en modern was in de wereld. Nee, jij was niet zo’n muffe rederijker! Jij schreef sonnetten!
Een bekend voorbeeld daarvan was het sonnet dat de Leidenaar Jan van Hout in 1579 (veertien jaar na het in druk verschijnen van het eerste Nederlandse sonnet) schreef toen Abraham Ortels op bezoek kwam. Antwerpen, dat was het New York van de zestiende eeuw, en Van Hout wilde onder het mom van bescheidenheid even laten horen dat hij precies wist hoe het hoorde. Hij schreef een behoorlijk ingewikkeld gedicht:
Tot Abraham Ortelium C.M. Aerd-scriver sinen vrund – Sonet
Een slecht dOR TELischsken, van geest en sap vercout
Hebt gi begeert, um hier in diner vrunden gaerde
T’ingriffelen, de stam, beneffens wel vermaerde,
Wiens bladerich geruisch slaet aen de blaeuwe vout.
Wat zalmen zeggen, als-men tgensken hier anschout,
Mit tgraeu-geveerde vel, (dat noit geen cunst en baerde)
Bi zwanen wit besneeut? gus gens, wech, diner vaerde!
T’geliefde’u doch; tzi zo; te pande dan behout
Van uwen vrund van Hout, dees verskens but van geest.
Mit recht, want tbutte’ Holland zijn zoochamme’ es geweest
Daer Geest dORTE Land is vruchtloos dan deur verjaerden mis
De mis nu missende, mist ooc de geesten vrucht
Dus bliven wi vast but gelooft nu tou gerucht
Dat unze’ Hollandsche geest van geender gueder aerd en is.
(Pembroke College, Cambridge, MS. 2. 113, f. 231; overgenomen uit de DBNL)
(U wilde een armzalig dor takje, verkild in geest en levenssappen, in de boomstam te enten in uw vriendelijke boomgaard, van de ook nog zeer beroemde boom, waarvan het ruisen der bladeren tegen het blauwe gewelf aanslaat. Wat zal men zeggen als men hier het gansje aanschouwt met zijn grijsgeveerde vel (dat nooit kunstzinnigheid losmaakte) bij wit besneeuwde zwanen? Hup, gans, scheer je weg! U wilde het zelf zo; het zij zo; neem dan als kostbaarheid van uw vriend Van Hout deze versjes, bot van geest. Met recht, want het botte Holland is zijn zoogster geweest. Waar geest verdorde draagt land geen vrucht behalve door verjaarde mest; als de mest ontbreekt, mist de geest ook vrucht. Dus blijven wij aldoor bot, gelooft nu het oud verhaal dat onze Hollandse geest niet van goede aard is.)
Hopeloos ouderwets
Het is een van de eerste vrijwel volmaakte sonnetten van de noordelijke Nederlanden, met een moderne metriek, met een elegant rijmschema, met een ingewikkelde zinsbouw waardoor je alles een paar keer moet doorlezen voor je er een touw aan kunt vastknopen (over regel 11 ben ik nog steeds niet zeker). Tegelijk bevat het allerlei woordspelletjes, zoals over mest en missen, of het feit dat de dorre takken komen van iemand die Van Hout heet, terwijl de naam van de aangesprokene op een andere manier tweemaal in het gedicht gevlochten is, in regel 1 en 13.
Tegelijkertijd is de laatste regel, over de onuitroeibare botheid van de Hollander een soort parodie op de stijl van de Hollandse rederijker, met zijn hopeloos ouderwetse alliteratie (geest van geender gueder aard) en zijn niet helemaal lopende maat.
But
Dat gold denk ik ook voor but in plaats van bot. Zo zei men dat woord in Leiden – en een lange strook langs de kust, tot in West-Vlaanderen — wel, maar in Antwerpen beslist niet. Die verandering van o naar u is een van de raadselachtigste veranderingen in het Nederlandse dialectlandschap geweest. Hij wordt wel ‘spontane palatalisatie’ genoemd en in dat ‘spontane’ zit natuurlijk het venijn. Het betekent dat er geen duidelijke aanleiding voor was; de wetenschap houdt doorgaans niet van dingen die ‘spontaan’ gebeuren.
Ook unze in plaats van onze is zo’n spontane palatalisatie. Sommige hebben overigens uiteindelijk de standaardtaal gehaald. Dat geldt bijvoorbeeld voor het woord cunst dat Van Hout hier gebruikt: dat was elders const.
Hoe dan ook gold die spontane palatalisatie als een duidelijke aanwijzing waar iemand vandaankwam: uit de kuststreek en niet uit de grote stad. But en uns zeggen was zelf een beetje, nu ja, bot.
Laat een reactie achter