Hoeveel tekst heb je nodig om te zien of een tekst afkomstig is van Geert Wilders of van Alexander Pechtold? Niet heel veel, laat Maarten van Leeuwen zien in zijn proefschrift Stijl en politiek, dat hij vandaag in Leiden verdedigt. Eén zin is meestal wel genoeg.
Neem de volgende:
- De laatste jaren wordt de politiek niet meer beschouwd als de plek waar maatschappelijke problemen worden aangepakt en opgelost. [1]
Die zin kan alleen maar van Pechtold zijn. Dat ligt niet aan de inhoud – ik denk dat Wilders het er nog weleens mee eens zou kunnen zijn. Het ligt alleen aan de vorm. Wilders zou hetzelfde mogelijk op de volgende manier formuleren:
- Die zakkenvullers negeren de problemen van Henk en Ingrid in plaats van ze keihard aan te pakken. De kiezer is het beu. [2]
Degene die [1] uitspreekt vertelt dat het oordeel over de politiek een mening is (‘het wordt niet beschouwd’). In [2] wordt dit daarentegen in eerste instantie als een objectief feit neergezet, al wordt er daarna wel een mening aan vastgekoppeld. In tegenstelling tot in [1] is dan wel ook meteen duidelijk wiens mening dit is, te weten dat van de kiezer, dat vermoedelijk gedeeld wordt door de spreker. In [1] heb je daarentegen geen idee.
Daarnaast zijn er verschillen in woordkeuze: zakkenvullers tegen het neutralere en abstractere ‘de politiek’. Maatschappelijke problemen in plaats van het concretere ‘problemen van Henk en Ingrid’. Het hyperbolische keihard.
In zijn proefschrift onderzocht Van Leeuwen enkele tientallen toespraken van de PVV-politicus en vergeleek ze met elkaar en met toespraken van twee tegenspelers, Ella Vogelaar en Alexander Pechtold. Op sommige onbekommerde websites is Van Leeuwen bekritiseerd omdat hij op deze manier wetenschappelijk zou hebben vastgesteld dat Wilders een populist is en Pechtold niet (‘Zelfs Henk en Ingrid kunnen op deze manier doctor worden. Nederland’).
Die constatering zou inderdaad triviaal zijn, maar het is dan ook niet Van Leeuwens conclusie, maar zijn uitgangspunt. Hij probeert door taalkundige analyse te laten zien dat de indruk van het verschil voortkomt uit een verschil in stijl – en dat dit verschil zich bovendien niet alleen op een onmiddellijk zichtbaar niveau (Wilders gebruikt meer volkse woorden) bevindt, maar op allerlei niveaus van taalbehandeling. Het verschil tussen Wilders en Pechtold blijkt uit iedere zin.
Van Leeuwen laat bovendien zien dat Wilders zijn kenmerkende stijl in de loop van de jaren steeds verder ontwikkeld en verfijnd heeft. De hebbelijkheid om zo min mogelijk expliciet te maken dat wat je zegt (‘ook maar’) een mening is, wordt bij Wilders gaandeweg steeds sterker. In 2007 is het omslagpunt. (Van Leeuwen speculeert over de vraag wat er dan gebeurd is in dat jaar, en of het iets te maken zou kunnen hebben met de mogelijkheid dat Wilders dat jaar ook in zijn standpunten radicaler werd; maar volgens mij kan hij – of zijn tekstschrijver – ook gewoon op zeker moment al dan niet onbewust het trucje hebben geleerd.)
Het gaat Van Leeuwen, kortom, uiteindelijk ook niet om Wilders of Pechtold, maar om iets anders: om te laten zien hoe de effecten die je met je taalgebruik sorteert in de kleinste details van je stijl kunnen zitten. Hoe het woord beschouwd al kan weggeven wat je eigenlijk denkt.
Laat een reactie achter