Vanavond kwamen de Nederlandse puristen bij elkaar: de Stichting Nederlands had zijn feestelijke avond. Van een massabeweging kun je niet echt spreken, ik geloof dat er niet meer dan een man of vijftig waren, waarvan ongeveer een derde moest optreden. Terwijl het een gezellige avond was, op een centrale plek in de Amsterdamse binnenstad, met muziek en een filmpje en blokjes kaas. Nederlandse puristen zijn gemoedelijke mensen die ook beleefd lachten als een tegenstander een flauw grapje maakte.
Waarom krijgt het georganiseerde taalpurisme zo weinig gedaan? Je kon, vond ik, veel afleiden uit het gedrag van de winnaars van de uitgereikte prijzen. De Stichting heeft er altijd twee: een ‘Sofprijs’ voor iemand die de taal schade zou hebben toegebracht en een ‘Lofprijs’ voor iemand die haar juist heeft laten bloeien.
De Sofprijs was gewonnen door de Amsterdamse lokale politici Jan Paternotte en Werner Toonk, die de Amsterdamse basisscholen tweetalig Engels-Nederlands willen maken. De stichting vindt dit natuurlijk een slecht idee, maar Paternotte en Toonk waren niet alleen zo sportief om de prijs aan te nemen, ze gedroegen zich zelfs als winnaars. Paternotte droeg een toespraak voor waarin hij om een komisch effect te bereiken zoveel mogelijk Franse leenwoorden had verwerkt. Verder legde hij uit dat Amsterdam nu eenmaal heel modern was en niet kon achterblijven bij Rotterdam, en daarna gingen de twee achter in het zaaltje met hun mobiele telefoontjes zitten spelen.
De Lofprijs was dan juist weer gewonnen door vier Amsterdamse intellectuelen, waaronder de bekende dichter Piet Gerbrandy, die eind vorig jaar een ‘manifest’ publiceerden voor het behoud van het Nederlands in de geesteswetenschappen en die na ontvangst van de prijs alle vier ieder in eigen woorden dat manifest gingen navertellen. Ze waren vooral smoorverliefd op hun eigen talige voortreffelijkheid, de ongeëvenaarde pracht die ze aan hun eigen Nederlands toedichtten en van minachting voor iedereen die niet begreep hoe diepgevoeld de woorden in de eigen taal waren. Een ander doel dan dit tentoon te stellen leken ze niet te hebben.
Gerbrandy beschimpte nog even ‘de neerlandici’ (wie dat ook mogen zijn) en ‘de Taalunie’ omdat deze groepen de frase ‘het onderwijs Nederlands’ gebruiken, iets dat volgens hem voldoende reden was om de neerlandistiek én de Taalunie op te heffen. Dat hij dan weinig mogelijke medestanders meer had, leek hem niet te deren.
Het ging, kortom, alleen om symbolen. De politici wilden Engels omdat zulks enorm modern en vooruitstrevend is, de intellectuelen Nederlands omdat dit heel erg diepzinnig is. Veel argumenten waren er niet over en weer, er werd ook niet echt gedebatteerd, men was het er geloof ik ook wel over eens dat de politici modern waren en de intellectuelen juist diepzinnig.
Alleen hebben de politici de macht, zodat zij uiteindelijk de dienst uitmaken.
Laat een reactie achter