Door Marc van Oostendorp
Neem nu mijn broer en beste vriend. Je hebt dan niet twee personen in gedachte – mijn broer én mijn beste vriend –, maar één: mijn broer die tevens mijn beste vriend is. Die eerste interpretatie is zelfs heel onwaarschijnlijk; de zin in (1) lijkt mij in ieder geval niet zo goed, het moet echt die in (2) zijn, of anders die in (3):
- Mijn broer en beste vriend komen naar het feest. [niet zo goed]
- Mijn broer en beste vriend komt naar het feest. [goed]
- Mijn broer en mijn beste vriend komen naar het feest. [goed]
Je moet mijn dus herhalen als het om twee verschillende personen gaat. Maar dat gaat niet altijd op. De volgende zin is dan weer wel best goed:
- Mijn vader en moeder komen naar het feest. [goed]
- Mijn broer en zus zijn er dan ook bij. [ook goed]
- Mijn oom en tante kunnen er helaas niet bij zijn. [eveneens prima]
Het moet dus in ieder geval om familieleden gaan, en ze moeten allebei familieleden zijn. Ik geloof niet dat ze op hetzelfde niveau in de stamboom hoeven te staan.
- Mijn ouders en kinderen zijn me allemaal even lief. [prima]
Wel wordt het een beetje raar wanneer je zomaar her en der wat familieleden bij elkaar begint te sprokkelen:
- Ik ken mijn achterneef en zusje niet. [raar]
Hier begin je toch te denken dat die achterneef op de een of andere perverse wijze tegelijkertijd ook mijn zusje is.
Hoe dan ook is het dus kennelijk van belang dat het om een familielid gaat. Dat speelt wel vaker een rol bij bezittelijk voornaamwoorden. In het Brabants is er bijvoorbeeld een verschil tussen onze dokter en ons vader, of ons Piet, maar alleen als die Piet in de familie woont.
Het Nederlands is ook niet de enige taal waarvoor dat geldt. In het Italiaans zeg je il mio libro maar mio padre (zonder het lidwoord il).
Misschien heeft het te maken met de bijzondere eigendomsrelatie die er bestaat tussen een mens en diens familieleden. Mijn boek kan ik aan jou geven, en dan is het jouw boek. Maar zoiets kan ik niet doen met de leden van mijn familie: zij staan tot mij in een relatie van zogeheten onvervreemdbaar bezit. Die gaat met minder plichtplegingen gepaard: hij kan zonder de uitgang –e in het Brabants, zonder il in het Italiaans en zonder een verdubbeling van mijn in het Nederlands.
Met dank aan Jolien Scholten
Laat een reactie achter