Je raakt eraan gewend – lettergrepen tellen. Wie genoeg vroeg zeventiende-eeuwse sonnetten leest, weet niet anders meer. Je voelt de regels van twaalf lettergrepen (of dertien als de laatste onbeklemtoond is), je voelt dat er precies in het midden, dus na de zesde lettergreep een korte pauze zit.
En dus is er iets vreemds met de eerste regel van Justus de Harduwyns sonnet Op den steen der H. Kercke: er ontbreekt een lettergreep!
O Steen dier over-blijf! o steen wijt vermaert,
Die windt, waeter, noch vier oynt en hebt willen mijden.
Op wien den Heerscher groot heeft stervende gaen snijden,
De letters die zijn kerck zoo weerdelijck bewaert.
O schoon-blinckende roots’ die alle mensch verclaert:
In welck’ oock alle ziel moet daeghelijcks verblijden:
O steen ons herten wensch! die hem oock t’aller tijden,
Kan heffen in de Locht, uyt ‘tdiepste vander Aerdt.
Den dierbaeren Saphir heeft zeker eyghentheden:
Soo oock den Emeraud om t’heylen siecke leden:
Voor pest, en quaede Locht nut achtmen den Robyn:
Maer o zaelighen Steen! Steen vrij van alle vlecken,
Wilt in dees ijser eeuw’ my eenen Seyl-steen sijn,
Om my uyt deser aerd’ naer d’Hemelen te trecken.
Balans
Wat is hier aan de hand? Het is moeilijk in te zien dat hier inhoudelijk of syntactisch een woord of een woorddeel ontbreekt, maar het is ook moeilijk in te zien wat voor effect de kleine aarzeling zou moeten bewerkstelligen die het ontbreken van die lettergreep veroorzaakt. Het gaat hier nu juist om een volmaakte en solide steen! Wanneer je teveel sonnetten uit de vroege zeventiende eeuw leest, kan zoiets je dwars gaan zitten. (Een lezer van het blog wijst erop dat het plaatje met de notenbalk laat zien dat het woord soo ontbreekt in de eerste regel.)
Vanaf de tweede regel is sowieso iedere regel in balans. En daardoor komen we ook wat te weten over het woord oynt.
Neusklank
Ooit is een bijzonder woord. Het is bijvoorbeeld uniek voor onze taal, en heeft geen duidelijke pendant in het Duits of Engels. Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands komt het vermoedelijk van een oud woordstukje jo dat op zich ‘altijd’ betekende en dat versterkt werd met iets dat leek op het huidige Engelse yet. Dat jojet moet dan op een aantal manieren gesleten zijn: de eerste j ging eraf, en op zeker moment was ook de tweede lettergreep verdwenen.
Dat laatste nu was bij De Harduwijn kennelijk al gebeurd: zijn oynt moet je als eenlettergrepig tellen. Zelfs de n kan daar niets aan veranderen – niemand begrijpt wat die n daar moet, in sommige Vlaamse dialecten vind je hem nog steeds en zeggen ze ooint of oont met een neusklank die uit de lucht is komen vallen.
Dat is het prettige van de moderne tijd voor het taalonderzoek: dat de dichters lettergrepen begonnen te tellen, en dat we dus kunnen nagaan hoe lang hun gedichten waren.
Ontmoet
Die moderne tijd had overigens al een paar voorlopers: we weten dat sommige dichters al in de veertiende eeuw experimenteerden met versvormen waarvoor het nodig was om lettergrepen te tellen. Het leven van Sinte Lutgarde is daarvan het beroemdste voorbeeld en het Middelnederlandsch Woordenboek weet te melden dat in dat gedicht ooit slechts één keer eenlettergrepig is, en verder altijd twee lettergrepen telt, terwijl nooit vaker eenlettergrepig is. (Overigens gebruikt De Harduwijn oynt hier samen met de ontkenning en en dus in de betekenis van nooit).
Op enig moment moet iemand natuurlijk een geschiedenis schrijven van ooit: waar het nu precies vandaan komt, hoe een woord dat ‘altijd’ betekent, ‘op enig moment’ kan gaan betekenen, en uiteindelijk ‘eens’ (‘ik heb je ooit ontmoet’). En dan een dik hoofdstuk erin over hoeveel lettergrepen dichters telden als ze dat woord gebruikten.
musiqolog zegt
Er valt me nog iets anders op aan het gedicht: gebruik van den in de eerste naamval (of beter: zonder onderscheid van naamval). Dat is Zuid-Nederlandse spreektaal en daarom gemakkelijk te verklaren, maar dat een dichter het doet is hoogst opmerkelijk (toch?).
K. zegt
De oplossing voor het probleem in de eerste regel is eenvoudig: er is een woord ('soo') weggevallen. De tweede hemistiche luidt 'o steen soo wijt vermaert', zoals de gedrukte versie onder de notenbalk laat zien (zie link DBNL).
Marc van Oostendorp zegt
Ah, dit was de vroege zeventiende eeuw. De naamvallen waren toen in de spreektaal al verdwenen, de norm dat ze eigenlijk wel hoorden in dichterlijke taal had zich nog niet gezet.
Marc van Oostendorp zegt
Juist! Ik pas dat aan.
Ton van der Wouden zegt
Je schrijft
Overigens gebruikt De Harduwijn oynt hier samen met de ontkenning en en dus in de betekenis van nooit
Dat lijkt me te kort door de bocht: "ooit" en "en" zijn allebei afhankelijk van "noch" dat als de echte ontkenning fungeert. Net zoals in het volgende voorbeeld uit het Corpus Gesproken Nederlands (maar dan zonder "en"):
het FBI noch andere onderzoekers hebben ooit een sluitende verklaring gevonden
"Ooit" betekent niet wel degelijk "ooit" – ook al is de zin ook te herschrijven met "nooit": "het FBI en andere onderzoekers hebben nooit een sluitende verklaring gevonden" maar dan ligt de nadruk anders.
Jack Hoeksema weet trouwens heel veel van de geschiedenis van "ooit".
Marc van Oostendorp zegt
Dank je wel; je hebt gelijk, die zin was iets te snel geformuleerd.