zoen zn. ‘kus’
Mnl. sune, soene v. ‘verzoening, zoenovereenkomst, zoenoffer’ (1240). In het oostelijk Nederlands, inclusief Limburg, en sporadisch ook elders, begint het woord tot ca. 1550 met sw-, bijv. swone, swoene (Brabantse Yeesten, 1460–80), swoenen (Coevorden, 1402), moetswoene ‘vrijwillige verzoening’(Zutphen, 1357). Nnl. soene v.(1500), zoen m. (1519) ‘verzoening, genoegdoening’, soen m. ‘kus’ (1544, Antwerps Liedboek).
De betekenis ‘kus’ ontstond doordat verzoening soms met een kus bezegeld werd. De chronologie van de attestaties suggereert dat de betekenis ‘kussen’ het oudst is in het werkwoord, waarna het zn. zoen naast ‘verzoening’ ook ‘kus’ kon gaan betekenen. Het mannelijk geslacht kan door de wegval van onbeklemtoonde -e veroorzaakt zijn. In de moderne dialecten is zoen het Hollandse woord voor ‘kus’, terwijl Zeeland, Utrecht, Brabant en Noord-Limburg kos of kus gebruiken, zie van den Berg Taal en Tongval 4, 1952, 59-62, en Jan Stroop in Dialectatlas van het Nederlands, red. N. van der Sijs, 2011, 134–35. De wegval van w tussen medeklinker en ō is regelmatig in een deel van het Nederlands, zie s.v. zwoel.
Verwante vormen: Middelnederduits swōne, sōne v. ‘verzoening’, Oudhoogduits suona, Mhd. suone naast süene v.‘vrede, verzoening; oordeel’, Nhd. Sühne (de umlaut in het Mhd. en Nhd. is analogisch naar het ww. sühnen), Oudfries ofsōne ‘zoengeld’, sōnbrēf ‘zoenbrief’,Oudijslands sónar-gǫltr ‘everzwijn dat geofferd wordt’. Uit Proto-Germaans *swō-nō- v. ‘zoenoffer’.
Het zn. *swōnō- is binnen het Germaans afgeleid van een ww. *swō-an- ‘offeren’ dat in Oudijslands sóa ‘vernietigen, offeren’ voortgezet wordt. De etymologie van *swō-an- ‘offeren’is onduidelijk. Tot de mogelijke voorgangers behoren PIE *swoh1-e- (in welk geval het een iteratief ww. bij de wortel *seuh1– ‘in beweging zetten’ zou kunnen zijn) en PIE *swoh1-u-e- (een u-presens bij voorafgaande wortel).
zoenen ww. ‘kussen’
Mnl. soenen ‘zoengeld betalen, verzoenen, bijleggen’ (1237), Laatmnl. soenen ‘kussen’ (1481), montsoenre ‘die bevoegd is om een montsoene te sluiten, een verzoeningskus’, Vroegnieuwned. soenen ‘bijleggen, verzoenen, vergelden, tevredenstellen’, soenen ‘kussen’ (1573), ook ‘vrijen’ (1612). In het oosten ook de variant swo(e)nen, bijv. swoenlude ‘scheidsrechters’ (Noordoost-Nederlands, 1327), swonen (1434–36). Modern Roermonds verzeune toont i-umlaut.
Verwanten: Oudsaksisch (gi)sōnian, Middelnederduits swonen, Oudhoogduits suonen, Mhd. süenen, Nhd. sühnen en versöhnen (dialectvarianten), Oudfries sēna, senna, sinna ‘beslechten, verzoenen’. Uit Proto-Germaans *swōnjan ‘een zoenoffer brengen’, afgeleid van het zn. *swōnō-.
Olivier van Renswoude zegt
Toch vraag ik me af, gezien hun late en beperkte voorkomen, of de vormen met /w/ niet eerder hypercorrect zijn. De oude vormen ontberen allen een /w/, terwijl die wel is gehandhaafd in vergelijkbare woorden als ogm. *swōtu-, *swōtja- (oe. swót, swéte, os. swóti, ohd. swuozi, naast suozi) en *swōgan-, *swōgjan- (oe. swógan, swégan, os. swógan, got. swōgjan).
Ook is het geheel naar betekenis beter te verbinden met de wortel pie. *seh2- ‘vullen, vervullen, voldoen, tevreden stellen’, die reeds te vinden is in pie. *sh2-to-, oftewel ogm. *sadaz ‘voldaan’ (nnl. zat e.d.).
Hierbij dan het werkwoord *seh2-e-, voortgezet als ogm. *sōan- ‘de goden tevreden stellen, offeren’, later ‘doden ter offering’ (on. sóa) en de afleiding pie. *seh2-neh2, vanwaar het hier besproken ogm. *sōnō ‘voldoening, genoegdoening’, zowel tussen strijdende partijen als voor de goden. Vergelijk daarbij on. són als naam van een van de vaten die gevuld was met het “bloed van Kvasir” (de mede van wijsheid en dichtkunst), en ook Umbrisch sanes ‘eigenschap van zekere offervoorwerpen’ (De Vaan, 2008).