De Proto-Germaanse wortel was *seuf-. De beste etymologische aansluiting is met Ned. zuipen, uit PGm. *sūp-, en Ned. soppen ‘drenken’, uit PGm. *supp- (zie onder sop), als we aannemen dat ‘zuchten’ overdrachtelijk als het ‘binnenslurpen’ van een teug lucht beschouwd werd (Seebold, Etym. Wb. der dt. Sprache, 25. Auflage, 2011, s.v. seufzen). Naast *sūp- en *supp- is *seuf- binnen het Germaanse systeem van werkwoorden de te verwachte basisvorm, die op Proto-Indo-Europees *seup- terug moet gaan. Kroonen (Etym. Dict. of Germanic, 2013, p. 493) verklaart *sūp-, *supp- uit een Indo-Europese combinatie van *seuH- ‘gieten’ en *peh3– ‘drinken’. Dat zou qua betekenis wel passen maar een dergelijke samenstelling is in het PIE zeer ongebruikelijk.
Etymologie: zuchten, zucht
Door Michiel de Vaan
zuchten ww. ‘hoorbaar uitademen’
Mnl. sugten (1240), suchten (1265–70), zwak ww., sugtinge ‘zucht’ (1240), versuchten ‘zuchtend weeklagen; een zucht slaken; begeren’ (1265–70), Nnl. suchten ‘zuchten’ (1515), ook ‘treuren, tobben, lijden’. De Oostnederlandse dialecten wijzen op een umlautsvorm, zoals we ook in het Duits vinden. Het woord vertoont de Oudnederlandse overgang van ft > cht (zie onder achter). Met het oog op de verwante talen kunnen we Laatoudnederlands *sȳxton reconstrueren, waarin de lange klinker werd verkort voor de combinatie cht (vergelijk kopen – verkocht).
Verwante vormen: Middelnederduits suften, suchten, Oudhoogduits sūfton, sūfteon, Middelhoogduits siuften, siufzen, MoHG seufzen ‘zuchten’, moderne Rijnlandse dialecten züchte, züüete, alle uit Westgermaans *siuftjōn. Daarnaast, zonder t-suffix, Mhd. siufen ‘zuchten’, Oudengels sēofian ‘klagen, beklagen’ uit WGm. *siuf(ō)jan.
Een alternatief is om uit te gaan van het PIE ww. *seup- ‘strooien, schudden’, waartoe Proto-Slavisch *sup- ‘gieten, strooien’ (o.a. Tsjechisch souti, Sloveens súti ‘gieten, strooien’), Litouws sùpti ‘wiegen, omringen’, en Latijn supāre ‘gooien’, dissipāre ‘verstrooien’, īnsipere ‘ingooien’ behoren. De Germaanse betekenissen ‘zuipen, drenken’ en‘zuchten’ wijzen natuurlijk niet dwingend op een verband met ‘strooien, schudden’. Maar indien het ww. in het Germaans, net als in Slavisch, eerst ‘gieten’ betekende, zouden daaruit zuipen en soppen makkelijk te begrijpen zijn (‘binnengieten’). ‘Zuchten’ was dan, overdrachtelijk, het ‘uitgieten’ van de adem.
zucht zn. ‘hoorbare uitademing’
Laatmnl. zucht m. (1351–1400), Nnl. zucht (1516).
Verwante vormen: Mhd. sūft m. ‘zucht, inademing’, ook siufte, siufze m. ‘zucht’
Zowel in het Duits als het Nederlands is het zn. later geattesteerd dan het ww., hetgeen suggereert dat zucht werd afgeleid van zuchten, en niet andersom zoals Seebold (op de aangegeven plaats) aanneemt. Hij leidt Mhd. sūft af van Ohd. sūfan ‘zuipen’, maar –t is geen productief Mhd. suffix voor het maken van mannelijke zn., en bovendien kan Mhd. ū vaak ook de umlautsklinker iu weergeven.
Laat een reactie achter