Een beetje natuurwetenschapper moest in de negentiende eeuw liefst drie verschillende talen kunnen lezen: Duits, Frans en Engels. Een beroemde scheikundige als Dmitri Mendelejev had moeite om zijn claims op de ontdekking van het periodiek systeem van de elementen aannemelijk te maken omdat hij deze in het Russisch had gepubliceerd.
Dit leidde her en der tot grote ontevredenheid: kon dat niet beter? Was het niet ooit beter geweest, toen het Latijn nog de internationale taal van de wetenschap was? En kon het niet beter? In zijn nieuwe, meeslepende boek Scientific Babel beschrijft de Amerikaanse historicus Michael Gordin de geschiedenis van de internationale wetenschapstalen “vanaf de val van het Latijn tot de opkomst van het Engels” zoals de ondertitel luidt, al neemt hij feitelijk de geschiedenis van het Latijn én de huidige dominantie van het Engels ook nog mee.
Die geschiedenis leert vooral dat je in zaken van taalpolitiek beter niets kunt proberen. In de loop van de tijd zijn feitelijk alle pogingen om tot een oplossing van het taalprobleem in de wetenschap te komen, mislukt. Ondertussen groeide de oplossing waar niemand zich voor inzette – het Engels – tot de oplossing die het nu biedt.
Scheikunde
Gordin beschrijft ze allemaal: de pogingen om een bedachte taal in te voeren, of om een computer automatisch te laten vertalen, het streven van Russen, Duitsers en Fransen om hun eigen taal zo prominent mogelijk te maken, de inzet van enorme legers van vertalers. Ze leiden allemaal tot niets.
De historicus Gordin toont daarbij een verbluffende kennis van zaken. Hij neemt als het even kan de scheikunde – zeker in de negentiende eeuw de belangrijkste en opwindendste van alle natuurwetenschappen – als voorbeeld, en hij beweegt zich moeiteloos van beschrijvingen van discussies tussen belangrijke scheikundige naar allerlei taalkundige details. Op het laatste gebied – ik verbeeld me dat ik wel iets van dit onderwerp weet – heb ik hem nooit op een belangrijke fout kunnen betrappen, hoe ingewikkeld de materie ook is.
Onmin en wrevel
Je zou je kunnen afvragen hoe belangrijk het is om bijvoorbeeld de strijd rondom de kunsttalen uit de doeken te doen, aangezien Volapük, Esperanto en hun nakomelingen nooit écht serieus in de race zijn geweest om de plaats van de internationale taal van de wetenschap in te nemen. Gordin laat echter zien dat indertijd de gedachte helemaal niet zo vreemd was, en ook door belangrijke wetenschappers werd gesteund.
Waarom zou er niet een rationele oplossing kunnen worden nagestreefd, waarbij er een eenvoudig te leren, neutrale taal wordt gemaakt die iedereen die wetenschapper wil worden even moet leren? Overtuigend laat Gordin echter zien dat alle pogingen echter leiden tot onmin en wrevel tot de droom in de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk uit elkaar spatte.
Prototype
Na de Tweede Wereldoorlog bedachten enkele optimisten een nieuwe oplossing: automatische vertalingen. Gordin laat hier overtuigend zien hoe één man in zijn eentje een grote hype veroorzaakte die de Amerikaanse en de Sovjet-regering binnen enkele jaren tientallen miljoenen liet uitgeven aan de ontwikkeling van een vertaalcomputer, enkel en alleen omdat hij een handige prater was en iemand “die de mensen kon laten doen wat hij wilde” en in weerwil van het feit dat hij nauwelijks enige taalkundige kennis had: Léon Dosert.
Aanvankelijk overtuigde Dosert vooral de Amerikanen, die bang waren de Koude Oorlog te verliezen als ze niet snel toegang kregen tot de Russischtalige wetenschappelijke literatuur die achter het IJzeren Gordijn geproduceerd werd. Toen na een jaar of tien bleek dat alle werkelijk gebouwde computers veel slechter waren dan het prototype dat Dosert ooit had laten zien, en dat de kans dat er op redelijke termijn iets aanvaardbaars zou ontstaan, stortte de industrie in elkaar.
Dromen
Ondertussen verloren het Frans en het Duits – ooit ongeveer even sterk als, zo niet sterker dan het Engels – terrein, onder andere doordat ze teveel met het nationalisme (en erger, in het geval van het Duits) van de regeringen die hen wilden vooruithelpen, werden vereenzelvigd. Zo keerde die propaganda zich tegen hen. Het Engels heeft, zegt Gordin terecht, daarentegen in de loop van de tijd een geur van neutraliteit gekregen – wie in de internationale wetenschap Engels spreekt, vereenzelvigt zich daarmee niet met een bepaalde cultuur. Het zou naïef zijn te ontkennen dat het succes van het Engels te maken heeft met de macht van het Britse Rijk en vooral de Amerikaanse politieke, economische en militaire hegemonie van na de Tweede Wereldoorlog. Maar het voelt niet zo.
We zijn dus in een situatie beland die in de buurt ligt van waar de wetenschappers van het begin van de twintigste eeuw, zuchtend onder de verplichte veeltaligheid, alleen maar van konden dromen. Het Engels heeft de rol ingenomen die ooit aan het Latijn werd toegeschreven.
Ideale oplossing
De vraag is dan of we daar gelukkig mee moeten zijn. Om die vraag te beantwoorden, moet je eerst weten waarom het Latijn die rol op een bepaald moment niet meer vervulde. Ook op die vraag geeft Gordin een interessant antwoord. Hij laat allereerst zien dat feitelijk het Latijn alleen in de Renaissance echt de taal van de wetenschap was, en dat precies die Renaissance die rol al snel heel moeilijk maakte. Een goede Renaissance-schrijver wilde klassiek, Ciceroniaans, Latijn schrijven en dat purisme verdroeg zich slecht met de wetenschap, die altijd op zoek moet naar nieuwe woorden en nieuwe uitdrukkingen omdat er immers nieuwe ontdekkingen gedaan moeten worden die uitgedrukt moeten worden.
Die conclusie lijkt me behartenswaardig voor iedereen die zich voor deze kwestie interesseert: het Engels kan alleen een neutrale wetenschapstaal zijn en blijven als de taal zich kan blijven aanpassen en er niet te puristisch mee wordt omgesprongen. Het is dan niet de ideale oplossing waar in de afgelopen eeuwen slimme mensen van gedroomd hebben; maar het komt een eind in de buurt.
Laat een reactie achter