Dit jaar vieren we de vijftigste verjaardag van een taalkundige klassieker: het boek Aspects of the Theory of Syntax van de Amerikaan Noam Chomsky. De auteur was op het moment dat hij dit boek schreef al de beroemdste taalkundige ter wereld, maar het is waarschijnlijk niet overdreven om te stellen dat hij in dit boek de belangrijkste lijnen van zijn werk uitzette – en vrijwel alle begrippen introduceerde waarvoor hij later beroemd zou worden.
Geoffrey Pullum – de best schrijvende Engelstalige taalgeleerde van onze tijd – wijdde al een leuke serie blogposts <hier en hier> aan het boek dat zo’n saaie naam draagt (‘het soort titel dat je op een wiskundeproefschrift zou plakken waarin je wat stellingen bij elkaar gooit zonder overkoepelend thema of boodschap’) maar dat desalniettemin ‘drie of vier vakgebieden op hun kop zette’.
Inderdaad worden alleen al in het eerste hoofdstuk van alles op een geheel nieuwe manier op een rijtje gezet. Het verschil tussen taalgebruik (‘performance’) en taalvermogen (‘competence’) wordt uiteengezet: het eerste is de studie van de zinnen – Chomsky is altijd vooral een syntacticus geweest voor wie de taal niet bestaat uit woorden of teksten, maar uit zinnen – die daadwerkelijk om ons heen klinken, het tweede over het vermogen om zulke zinnen voort te brengen en te begrijpen, of preciezer, om de grammaticale structuren van die zinnen voort te brengen en te begrijpen. Dat onderscheid is zo scherp neergezet dat zelfs de moderne taalkundigen die menen dat het onzin is om die scheiding te maken, zich ervan bewust zijn dat ze een standpunt innemen door dat onzin te vinden.
Nou ja, meer daarover kun je dus bij Pullum lezen. Mij viel bij herlezing vooral op dat de 37-jarige Noam de tekst rijkelijk doorstrooit met observaties over van alles en nog wat:
- Dat de zin 1 veel makkelijker te begrijpen is dan zin 2 en dat dit iets moet zeggen over de werking van ons geheugen:
1. Ik belde de man op die het boek schreef waarover je me vertelde.
2. Ik belde de man die het boek schreef waarover je me vertelde op. - Dat er waarschijnlijk geen talen zijn die een woord hebben voor een discontinu stuk van het kleurenspectrum (bijvoorbeeld een kleur voor oranjegeel en paars samen, maar een ander woord voor rood).
- Dat de Engelse zin ‘I had a book stolen’ drie verschillende betekenissen heeft (‘er werd een boek van mij gestolen’, ‘ik liet iemand een boek stelen’, ‘ik was er bijna in geslaagd een boek te stelen’).
- Dat men in de achttiende eeuw dacht dat er een aparte taal van het denken was en dat de Franse filosofen dachten dat hun moedertaal dicht bij het denken lag (Diderot schreef daarom dat “quel que soit l’ordre des termes dans une langue ancienne ou moderne, l’esprit de l’écrivain a suivi l’ordre didactique de la syntaxe française”).
- Dat de zin in 3 ongrammaticaal is, maar dat dit niet alleen maar komt doordat ‘bedroeven’ geen abstractum als lijdend voorwerp kan hebben, omdat zin 4 wel grammaticaal is:
3. Jan bedroefde eerlijkheid.
4. Je kunt eerlijkheid niet bedroeven.
Kennelijk, zegt Chomsky, heeft het zinsdeel ‘niet kunnen’ de macht om de vreemdheid van de combinatie van eerlijkheid met bedroeven ongedaan te maken.
Mient Adema zegt
Ik probeer het onderscheid tussen taalgebruik en taalvermogen te snappen, maar dan moet de studie van zinnen op het taalgebruik slaan (het eerste van die twee). Of is het aan het eerste hoofdstuk gerelateerd? Denk dat "tweede" "eerste" moet zijn. Beetje verwarrend, maar een mens gaat er wel van nadenken 🙂
Marc van Oostendorp zegt
Je hebt gelijk, ik heb het verbeterd.