Onverwachte vragen aan de Nationale Wetenschapsagenda (8)
Door Marc van Oostendorp
Soms – misschien niet heel vaak, maar wel een enkele keer – zou je willen dat taalkundigen meer zouden samenwerken met bijvoorbeeld economen of marketingtypes. Dat zou vermoedelijk interessante inzichten kunnen opleveren in vragen zoals de volgende, gesteld aan de Nationale Wetenschapsagenda:
- Hoe kan de populariteit van nieuw doch irritant taalgebruik worden voorspeld? Valt ook te voorspellen hoe lang dergelijk taalgebruik in zwang blijft? In de jaren zestig/zeventig hadden we de dus-zeggers, gevolgd door het enorme succesvolle ‘een stuk(je)’; beide zijn goeddeels verdwenen uit het hedendaagse spraakgebruik. Nieuwer waren versies van ‘ermee omgaan’ (‘Hoe gaan we daarmee om’, ‘Ik kan daar niet mee omgaan’), ‘zoiets hebben van’ en ‘absoluut’ in de betekenis van ‘ja(, ik denk het wel)’. Recent treffen we ‘plek’ aan in plaats van ‘plaats’ (‘op de eerste plek’, ‘is er nog plek?’, ‘plek maken’ (Van Dale noemt de laatste twee gewestelijk, maar dat gevoelsniveau lijkt overstegen), ‘de plek waar’ (in plaats van ‘waar’), ‘een mooie plek’ (in plaats van ‘plaats’, ‘punt’, ‘locatie’, ‘adres’, ‘gelegenheid’, enz.) en ‘klopt’ in de betekenis van ‘ja’. Hoe ontstaat het en hoe groot is de blijfkans?
Afgezien van het oordeel dat de vraagsteller over het verschijnsel (‘irritant’) uitspreekt, is het inderdaad een intrigerende vraag. Ieder woord is precies even duur om te gebruiken als ieder ander woord: gratis. Waarom hebben mensen dan de neiging om in een bepaalde periode sommige woorden ineens en masse te gaan gebruiken, om ze in sommige gevallen na verloop van tijd weer stilzwijgend te verlaten?
(Ik weet niet zeker of alle voorbeelden juist zijn; ik heb de indruk dat plek helemaal niet ‘recent’ is en dat de vraagsteller daarom te kampen heet met wat in de taalwetenschap soms de recency illusion wordt genoemd: het idee dat iets wat jou recentelijk is opgevallen ook inderdaad een recent verschijnsel is. Maar misschien heb ik het juist wel mis, en in ieder geval doet het er niet toe. Plek lijkt me wel van een andere categorie, dat is meer een woord dat een ander woord vervangt dan een stopwoord, zoals de andere voorbeelden.)
Veel onderzoek is er naar het verschijnsel niet gedaan, al is het maar om praktische redenen: om dat goed te doen zou je veel gegevens moeten hebben over de manier waarop Nederlandstaligen de afgelopen decennia informeel met elkaar gesproken hebben. Dankzij een aantal specifieke projecten (het Corpus Gesproken Nederlands) en dankzij de sociale media hebben we een heel klein beetje inzicht in hoe een en ander de laatste paar jaar verlopen is, maar dat is feitelijk niet genoeg. Wat je het liefst zou willen is de komende dertig jaar om de vijf jaar een redelijk grote groep mensen de hele dag laten opnemen wat ze zeggen. Misschien kan de Nationale Wetenschapsagenda dat betalen.
Een paar dingen vallen er voor die tijd wel over te zeggen. De meeste voorbeelden die de vraagsteller noemt, en de meeste andere voorbeelden die ik kan bedenken (‘zeg maar’, ‘eigenlijk’) zijn laten we zeggen weinig concreet. Dat heeft iets te maken met een vermoedelijke functie van die stopwoorden. Terwijl je aan het praten bent, moet je van alles tegelijkertijd doen: je ideeën bij elkaar rapen, ze formuleren, ervoor zorgen dat de ander je niet onderbreekt. Om dat makkelijker te laten verlopen, kun je dan teruggrijpen op allerlei brokjes taal die ergens makkelijk in het geheugen liggen. Maar dat moeten dan natuurlijk niet al te specifieke brokjes taal zijn.
De kans dat brandweerautootje het ooit tot ‘nieuw doch irritant taalgebruik’ schopt lijkt daarmee niet zo erg groot.
Een verschijnsel waar geloof ik nog nooit iemand op gewezen heeft is dat dit onirritante taalgebruik nóóit eeuwig is. Sommige dingen blijven decennia lang hangen (‘zeg maar’ is daar denk ik een voorbeeld van), maar ik geloof niet dat er voorbeelden zijn van stopwoorden uit de negentiende eeuw die nog steeds rondzoemen. Waarom dat zo is, verklaart de paniektheorie niet. Waarom zijn de brokjes taal waar we in wanhoop naar grijpen om de zoveel tijd aan vervanging toe?
Anoniem zegt
Voor wat het waard is: er is een meldpunttaal.nl.
Opmerkingen over 'plek' dat 'plaats' vervangt, werden daar al in 2010 gedaan.
Jan Stroop zegt
Of de opkomst van ‘plek’ een recent verschijnsel is, weet ik niet, ook al omdat ik niet weet wat ik onder ‘recent’ moet verstaan. Wat ik wel weet is dat die opkomst voor het eerst gesignaleerd is door de journalist H.J.A Hofland. Op 12 november 1999 schreef Hofland in NRC Handelsblad: “hoe het woord plaats door plek wordt verdrongen. Heb je genoeg plek, in plaats van plaats, of in plek van plaats.”
Maar dat proces is ongetwijfeld al eerder begonnen. Misschien met ‘werkplek’ (plaats waar iemand zijn beroep uitoefent), dat in de jaren ’70 opgekomen lijkt te zijn. Ik heb er ook een stukje aan gewijd in m’n boek ‘Hun hebben de taal verkwanseld’ (2010): ‘De verplekking van het Nederlands’.
Wat zo interessant is aan die verplekking is dat ’t eerder een kwalitatief dan een kwantitatief proces is. ‘Plaats’ komt in veel specifieke idiomatische combinaties voor die nu een voor een door ‘plek’ veroverd worden. In dat stukje geef ik een aantal voorbeelden van die veroveringen:
“Een welgemeend excuus is hier op zijn plek” (2004)
“Wat hier Amsterdam gebeurt speelt misschien in veel plekken”(2009)
“Om een aanwijzing te geven dat het kind in de plek waar ze woont op dat moment bij de ouders moet blijven?” (2009).
“Dat zijn toch grote plekken (door Jeroen Pauw gezegd van Amsterdam en Almere) (2010)
Bij Delpher vond ik een citaat uit 1991, met ongeveer eenzelfde gebruik van ‘plek’: “Wij speelden in Bethlehem, in plekken dus die je met een kaars moest zoeken waar ze waren.”(1991)
“Op de eerste plek’ wordt wel gebruikt bij sportuitslagen (“hij eindigde op de eerste plek”), maar een zin als: ‘In de eerste plek wil ik erop wijzen…’ heb ik nog niet aangetroffen. Dat citaat van Hofland, ‘in plek van’, komt trouwens tot nu toe in de kranten vanaf 1995 alleen in zijn stukje voor!
Op ander idiomatisch terrein gaat ‘plek’ gewoon door, zoals ik zag in de Volkskrant van afgelopen 30 juli 2015:
"Vluchtelingen nemen plek in vrachtwagens".
Volgende stappen zouden kunnen zijn:
*de voorstelling vindt plek in Amsterdam
*neemt u plek
Plaats hebben > *plek hebben
Plaatsbewijs > *plekbewijs
Verplaatsen > *verplekken
Ik denk dat je erop kunt wachten, want die plaats-vervanging heeft iets van een automatisme. ‘Plaats’ is aan vervanging toe. Irritatie over ’t succes van ‘plek’, tref je vooral bij dialectsprekers aan, was mijn vermoeden en dat is ’t nog.