Door Marc van Oostendorp
Wie herinnert zich Jan Peter Balkenende nog? Ooit was hij premier van Nederland en daarom was het nodig dat we af en toe luisterden naar wat hij te berde bracht. Dat was bijvoorbeeld op zeker moment (in 2008, in een interview):
- Zonder geloof kun je niet functioneren.
Over dat je werd vervolgens in de Tweede Kamer vergaderd. Wie was dat je? De interviewer? J.P. Balkenende? Of was het een voetballers-je dat eigenlijk op iedereen kon slaan?
Over dat voetballers-je is al vaker geschreven, maar in een artikel in het Journal of Linguistics maakt de Göttingse hoogleraar Hedde Zeijlstra er nu een diepgravende analyse van.
Wat betekent je precies? Zeijlstra merkt op dat we de voornaamwoorden op de volgende manier kunnen indelen (voorbeelden alleen voor het enkelvoud):
- gespreksdeelnemer:
- spreker: ik
- luisteraar: jij
- geen gespreksdeelnemer: hij, zij
We delen als we taal gebruiken de wereld op in degenen die meedoen aan het gesprek en degenen die dat niet doen. De laatsten delen we op in mannen en vrouwen, maar de eersten delen we op in degene die spreekt (ik) en degene die luistert (jij).
Je heeft volgens Zeijlstra echter een andere betekenis dan jij. Het betekent eerder: een gespreksdeelnemer, zonder dat is vastgesteld dat ik dat ben of jij.
Het heeft wat dat betreft iets gemeen met hij. Waar zij noodzakelijkerwijs op een vrouw slaat, kan hij zowel op een man als op een vrouw slaan, zoals blijkt uit zinnenparen als de volgende:
- Als iemand zijn geloof verliest, kan hij geen premier zijn.
- Als iemand haar geloof verliest, kan ze geen premier zijn.
De eerste zin stipuleert een algemene wet die voor mannen en vrouwen opgaat; de tweede lijkt alleen voor vrouwen te gelden voor ons taalgevoel. En zoiets geldt ook voor je (maar niet voor jij of jouw):
- Heb jij of ik kritiek op je geloof?
- Heb jij of ik kritiek op jouw geloof?
- Heb jij of ik kritiek op mijn geloof?
De zinnen met jouw en mijn zijn ondubbelzinnig over wiens geloof er hier kritiek te verduren krijgt: dat van de aangesprokene of dat van de spreker. Alleen de eerste zin laat dat in het midden. De zin is een beetje vreemd, maar het is geloof ik de beste mogelijkheid (zijn past hier bijvoorbeeld ook niet).
Je betekent dus ‘gespreksdeelnemer’. De vraag is dan waarom het meestal ‘de aangesprokene’ betekent. Waarom interpreteer je normaliter de volgende zin niet als ‘Ik drink koffie’?
- Je drinkt koffie.
Volgens Zeijlstra ligt daar het appeltaartprincipe aan ten grondslag: als je echtgenoot tegen je zegt dat hij een halve appeltaart heeft gegeten, ga je ervan uit dat hij niet de hele appeltaart heeft gegeten (al is zijn bewering in het laatste geval strikt genomen wel waar). Als hij dat laatste had willen zeggen, had hij dat laatste wel zo gezegd.
Zo zit het ook met de koffie. Als je wil zeggen dat ik de koffie heb gedronken, zeg je wel ik. En als je dat niet zegt, zal je wel iemand anders bedoelen, bijvoorbeeld jij. (Gek genoeg legt Zeijlstra niet uit waarom datzelfde niet geldt voor Jij drinkt koffie.)
Het appeltaartprincipe is nooit hard. Je kunt er altijd doorheen breken, als er bijzondere omstandigheden zijn: met je kun je uit bescheidenheid of beleefdheid of wat al niet ook naar jezelf als spreker verwijzen. Zoals Balkenende dus deed, net als menige voetballer. Dan nog betekent Je kunt niet functioneren nog iets subtiel anders dan Ik kan niet functioneren: er klinkt de suggestie in door dat jij als gesprekspartner in gelijke omstandigheden hetzelfde zou doen.
Je verbindt ons als gesprekspartners. Het woordje valt daarom ook niet zo gemakkelijk te gebruiken als het over heel erg persoonlijke dingen gaat. Je houdt van spinazie is ook voor een voetballer lastig te gebruiken in de betekenis Ik houd van spinazie: dat is te persoonlijk. Anders dan het geloof van Balkenende, kennelijk.
Laat een reactie achter