Het vertalen van juridische teksten vormt een rariteit in de wereld van de internationale neerlandistiek. Er zijn ook zeer weinig instellingen die daartoe opleiden. Toch is de kwaliteit van juridische vertalingen binnen Europa belangrijk met het oog op onze democratische waarden en de rechtszekerheid. De anderstalige justitiabele heeft recht op vertalingen niet alleen met een verantwoord gebruik van de terminologie eventueel met voetnoten om het verschil tussen de rechtsbegrippen duidelijk te maken, maar ook met de adequate stijl. Ik stel hier een lopend onderzoeksproject voor op dit gebied waarmee de vertaler (in spe) wordt geholpen om betere vertalingen te produceren en zou graag reacties krijgen van geïnteresseerde lezers.
Het begon met een woordenboek
Ik werd in 1989 als vertaler en tolk Nederlands en Duits voor de rechtbank van het ressort van Douai (in Noord-Frankrijk) beëdigd. In een tijd waarin internet amper bestond, was ik heel blij om een woordenboek zoals dat onder redactie van Hesseling op het gebied van het burgerlijk recht te vinden. Ik vond het fantastisch om naast de vertaling bij elk item ook twee definities te vinden, één in het Nederlands en één in het Frans. Bovendien ging het bij deze definities eigenlijk om citaten uit wetteksten of uit de juridische vakliteratuur. Daarmee werd dus ook de juistheid van de voorgestelde vertalingen bewezen. Ik vond dat zo goed dat ik besloot een dergelijk boek te schrijven op het gebied van het strafrecht. Op het juridische deeldomein na sloot het goed aan bij mijn proefschrift (over het vertalen van privaatrechtelijke teksten). Na tien jaar opzoekwerk was het boek klaar en het werd ook door de uitgever geaccepteerd. Het verscheen verleden jaar onder de titel Traduire le néerlandais dans les affaires pénales bij Septentrion.
Probleem
Jammer genoeg zijn de vertalers niet 100% tevreden. Ze missen informatie over de stijl. De citaten met definities komen voor een groot deel uit de juridische vakliteratuur en deze past niet bij de teksten die de beëdigde vertaler behandelt (wetsartikelen, processen-verbaal en uitspraken). Het zijn weliswaar woorden in context maar het is voor hen de verkeerde context. Bovendien kan een tekst juridisch zijn zonder juridische terminologie te bevatten. Denk maar aan een testament.
Wat voor teksten?
De vraag is dus welke teksten bijeengebracht moeten worden om daarna onderzocht te worden. Ik herinnerde me de uitleg van mijn promotor aan de Erasmus Universiteit over het juridische syllogisme. Het is een vorm van redenering uit de klassieke oudheid waarbij uit een algemene regel wordt vertrokken (de ‘major’) die vergeleken wordt met een apart geval (de ‘minor’) en die naar de conclusie leidt. Het meest geciteerde voorbeeld is “Alle mensen zijn sterfelijk – Socrates is een mens – Socrates is sterfelijk”. Deze redeneringsvorm wordt vaak gebruikt door juristen, waarbij de major de wet is, de minor de feiten en de conclusie de rechterlijke beslissing. De teksten die ik behandel, zijn dus:
- het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, het Belgisch Strafwetboek in zijn Nederlandse versie en de Franse Code pénal. In een latere fase worden de wetboeken van strafvordering ook behandeld (ze vormen de ‘major’ van het syllogisme).
- zes leerboeken om processen-verbaal op te stellen, twee in het Frans, vier in het Nederlands. Waarom werden geen echte processen-verbaal bijeengebracht? Om twee redenen: enerzijds is het moeilijk om aan dergelijke documenten te komen. Aangezien de vaktaal, anders dan de moedertaal, op school wordt geleerd (in dit geval op de politieschool), daarom worden modeldocumenten genomen. Deze teksten vormen de minor van het syllogisme.
- vonnissen voor elk hoofdtype strafbaar feit (moord, verkrachting, diefstal, fraude, etc.) in het Nederlands (Nederland en België) en in Frankrijk. Deze teksten worden aangevuld met andere zoals conclusies, requisitoiren, internationale rogatoire commissies en dergelijke. Dat is de conclusie van het syllogisme.
Een van de belangrijkste kenmerken is het heterogene karakter van deze teksten. Deze heterogeniteit is veelzijdig. In de eerste plaats wat betreft de datum waarop deze wetboeken in werking zijn getreden. De twee Nederlandse teksten dateren van het einde van de negentiende eeuw en de Franse van het einde van de twintigste eeuw. Daarnaast is er ook een zogenaamde interne heterogeniteit: elke tekst wordt elk jaar gewijzigd. Er worden regelmatig artikelen geschrapt, gewijzigd of toegevoegd.
Behandeling van de teksten
In plaats van vanuit de teksten in één taal te vertrekken en daarna naar equivalenten in teksten in de andere taal te zoeken, werd eerst een methode gezocht die min of meer onafhankelijk is van de taal. Ik vertrok vanuit de volgende topische vragen: wie doet wat, waar, wanneer, hoe, (met) hoeveel, waarom en waarvoor? M.a.w. wordt nu in deze teksten gezocht naar de benoemingen van mensen, dingen (voorwerpen), plaatsen, tijd, manier, hoeveelheid, redenen en doelen. Ik noem het ’tertium comparationis’, entiteiten die onafhankelijk zijn van de taal en van het rechtssysteem om niet door de ene of andere beïnvloed te zijn.
Categorieën: dubbel verfijnen
Elke categorie laat zich onderverdelen. Zodra men met deze onderverdelingen begint, valt op dat de twee eerste categorieën, mensen en dingen, zich van de andere onderscheiden. Die twee interesseren eerder de ‘culturele vertaalwetenschap’ en de andere categorieën de ’taalkundige vertaalwetenschap’. De benoeming van mensen en dingen kan inderdaad direct in verband worden gebracht met de specificiteit van een samenleving. Zo is men niet verbaasd dat het woord ‘schipper’ 39 keer voorkomt in het Nederlandse wetboek en maar helemaal niet in het Belgische. I.p.v. staat één keer ‘kapitein’ hetgeen de cultuurwetenschappers niet verbaast.
Vooruitzichten
De allereerste resultaten werden tijdens het 19de IVN-colloquium gepresenteerd. Maar er is nog heel veel werk voor de boeg, een heleboel vragen zijn niet opgelost, zoals bijv. waarom ‘quelqu’un’ nooit in het Franse wetboek verschijnt. Hoe vertaal je dan ‘iemand’ in Franse rechtstaal?
Laat een reactie achter