De tweede uitgave verschijnt bij een andere uitgever, is “grondig herzien”, en meer dan twee keer zo dik als de eerste (de 157 pagina’s zijn er nu 312 geworden, maar in een kleiner lettertype). De belangrijkste uiterlijke veranderingen zijn de toevoeging van een woordindex en het samenvoegen van de delen over het vocalisme en het consonantisme tot een doorlopend verhaal. Verder bevat de nieuwe versie veel uitgebreidere uitleg, over de fonetische en fonologische achtergrond van de besproken veranderingen zelf (de eerste druk was soms wel erg beknopt), en ook over de belangrijkste sociaal-economische ontwikkelingen die als achtergrond voor taalverandering in de verschillende periodes kunnen worden gezien.
Recensie: Jozef van Loon, Historische fonologie
door Michiel de Vaan
Het handzame Historische Fonologie van het Nederlands, dat Jozef van Loon in 1986 uitgaf bij Acco in Leuven, was voor de geschiedenis van het Nederlands het enige in zijn soort. Een overzichtelijke bespreking van de belangrijkste klankveranderingen tussen het Proto-Germaans en het heden, met veel aandacht voor de structurele evolutie van klinker- en medeklinkersystemen. Elke klankontwikkeling werd behandeld onder de periode waarin hij (waarschijnlijk) plaatsvond, waardoor voor het eerst een duidelijke relatieve chronologie werd verschaft. Daarnaast had Historische Fonologie ook veel oog voor afwijkende woorden, dialectontwikkelingen en het Oudnederlandse materiaal. Aangezien het boekje ook steeds de gevolgen voor de nominale en verbale flexie in het oog hield, dekte de titel de lading eigenlijk niet geheel: ook de historische morfologie van het Nederlands werd er, althans wat de flexiemorfologie betreft, in detail besproken (minder de derivationele morfologie). De beknoptheid, de splitsing van de behandeling in klinkers en medeklinkers, de ontbrekende index en de te bescheiden titel zullen verantwoordelijk zijn geweest voor de beperkte receptie van de eerste druk, waarover de auteur zich nu bij herhaling beklaagt.
Historische Fonologie biedt daarmee naast een interne nu ook een externe taalgeschiedenis, al ligt de nadruk nog steeds op de eerste. Door de uitvoerigere uitleg is het ook voor niet-specialisten goed te lezen. Niet dat alle theorieën en verklaringen die erin staan onaanvechtbaar zijn. Van Loon is een origineel denker voor wie geen communis opinio veilig is en daarin schuilt tevens de grootste waarde van dit boek. De vakman vindt er een hele waaier aan nieuwe ideeën die tot nadenken aanzetten.
Alleen een uitgebreide, technische recensie zou recht kunnen doen aan alle voorstellen die van Loon doet, maar de twee belangrijkste nieuwe visies betreffen waarschijnlijk het ontstaan van de taalgrens met het Frans (p. 43-50), en de zogeheten “spontane palatalisatie” van o en oo tot u en eu (p. 168-173). Wat betreft het eerste thema neemt van Loon aan dat de Germanisering al in de laatste eeuwen voor Christus zo ver naar het zuiden was voortgeschreden dat de grens tussen Germaans en Keltisch ongeveer liep waar nu de Nederlands-Franse taalgrens loopt. Door de romanisering van de Kelten zou die grens als het ware geruisloos zijn omgevormd tot de Germaans-Romaanse taalgrens zoals we die nu nog kennen. Voor de onverwachte Westnederlandse u en eu in woorden als wulf ‘wolf’, up ‘op’, zeun ‘zoon’, zeumer ‘zomer’ stelt van Loon voor dat die ontstaan is bij een klinker –u in de volgende lettergreep, dus door u-umlaut. Weliswaar geeft hij meteen een aantal tegenargumenten tegen zijn eigen hypothese, maar elders (p. 207) doet hij toch alsof die een acceptabele verklaring is.
Heel belangrijk voor de ontwikkeling van het vakgebied is verder de bijzondere en systematische aandacht voor het Oudnederlandse materiaal, dat vooral uit plaats- en persoonsnamen bestaat. Van Loon heeft zelf veel bijgedragen aan de ontsluiting daarvan (met de webpublicatie van Gysselings Toponymisch Woordenboek op http://bouwstoffen.kantl.be/tw/, met het Antroponymisch Woordenboek van het Oudnederlands), en weet op verschillende plaatsen nieuwe hypotheses te ondersteunen met behulp van variatie in het Oudnederlands. Zo op p. 164, waar hij in het Onl. namenmateriaal een geografische scheiding tussen de kustdialecten en het binnenland ziet inzake /-i/ in onbeklemtoonde lettergreep. In het westen zou die al eerder tot /-e/ zijn verzwakt dan in het binnenland, hetgeen de afwijkende ontwikkeling van i-umlaut in het westen mede zou kunnen verklaren.
Op zijn best is van Loon waar het gaat om de morfologische implicaties van klankveranderingen, een thema waar hij veel over geschreven heeft, bijv. in zijn werk over de familienamen, zoals Morfeemgeografie en -geschiedenis der Nederlandse toenamen, 1981, en Principles of Historical Morphology, 2005. Ook de 12 pagina’s over “wijzigingen in de realisatie van r”, zoals de r-metathese, gaan terug op meerdere artikelen van van Loon tussen 1995 en 2006. Minder betrouwbaar is van Loon’s tekst waar het gaat om de Proto-Germaanse en Indo-Europese taalvergelijking, al valt dat de auteur nauwelijks te verwijten gezien de specialisatie van die vakgebieden.
De herziening kwam volgens het voorwoord tot stand tussen april en augustus 2014, omdat er “onverwacht toch nog interesse bleek te bestaan” voor het bijna 30 jaar oude boek. De omwerking van bestaande notities tot deze heruitgave in zo’n korte tijd is een indrukwekkende prestatie. Samenvattend vind ik dat iedereen dit boek moet lezen die mee wil denken over de geschiedenis van het Nederlands.
Jozef van Loon, Historische Fonologie van het Nederlands. Tweede uitgave, 2014. Antwerpen: Universitas. ISBN 9789033700828. Prijs : € 32,50 bij www.universitas.be/nl/bookshop/
Olivier van Renswoude zegt
Bedankt voor de bespreking. Deze gaat op mijn verlanglijst.