Als deze geschiedenis van het Nederlandse sonnet ooit klaar is, moet deze kroniekenschrijver een nieuw onderwerp kiezen. Soms droomt hij weg boven zijn veertien regels en denkt aan die dagen, wanneer hij eindelijk een groot werk kan aanpakken: het verkleinwoord! De manier om meisje, boekje, hartje te zeggen, is in alle dialecten anders (dan weer je dan weer ke of jen, of kijn; dan weer umlaut en dan weer niet) en in geen enkel dialect ooit erg stabiel geweest. De geschiedenis van het diminutief wordt de geschiedenis van een wilde bloementuin.
Van over sonnetten schrijven komt mij weinig bate, maar af en toe komt hier ook een verkleinwoordje voorbij, bijvoorbeeld in het volgende gedicht dat Tessel Visscher op de dag dat ze gedacht dat haar man Allert Crombagh twee jaar eerder overleden was:
Ghelijck als Onder’t Juck van sinne slavernijen
Doch ongheoorloft aenghenoemen Eyghen Last,
Hetgheen niet wel een blij Hoop Heemelhertie past
‘Twelck van onhoulyck goet Qualyck is te vryen,
’tIs onRecht seij de Geest gheruste vreucht te myen,
Maer ’t Lichaem Riep O Neen, en doopten d’Overlast
Met Naem van suchte-Plicht tot het in Traenen Plast
Soo Most de vlughe Geest van ’t Logghe Lichaem Lijen.
Vandagh een stercker Geest dat van syn Aerde Licht
En overReed’ het dus, en Eysten ander Plicht
Alst ’t vruchteloose wrangh van Alherts smack verJaeren,
Dees deed’ dat ick de Sucht weerstribbich van my stiet
Gheluckich was hy diese teenemael verliet
En op soo Heijlgh’n dach mocht Salich HEEMELVAEREN
Elck zyn waerom
Het fijne van het gedicht is dat een gebruikelijker gedachtegang wordt omgedraaid. Meestal zou de calvinist zeggen dat het lichaam streeft naar allemaal ongewenste pleziertjes en dat de ziel zich daartegen keert. Hier is het de ziel die licht wil zijn en het lichaam dat maar aan de rouw wil vasthouden. Misschien was die omkering in de zeventiende-eeuw gebruikelijker dan nu; in ieder geval lijkt hij me juist.
Visscher geeft de ziel een passend huis in een ‘blij hoop heemelhertie‘, een lekker allitererend hartje dat zijn blijde hoop op de hemel heeft gevestigd – en een uitdrukking die in een betere wereld in de omgangstaal terechtgekomen was. Die drie woorden samen vatten het hele gedicht, en een hele levensinstelling samen.
Dat hertie is op zich ook een bijzondere vorm. Het hart heeft een umlaut gekregen (hertie klinkt hetzelfde als härtie), maar dat gebeurde wel vaker, ook in niet-verkleinde vormen. Maar het interessantst is nog wel de ie.
Dat je een verkleinvorm maakt met –ie is niet bijzonder: meissies en boekies zijn er nog steeds bij de vleet. Maar bij woorden die eindigen op een t of een d is die uitgang een zeldzaamheid. Afgezien van een enkele plaats in het zuiden van Zuid-Holland komt een vorm als (ongeveer) kattie alleen in Drenthe en Salland voor, zoals de bovenstaande kaart laat zien. Een reden daarvoor is mogelijk dat tj een aantrekkelijke combinatie is, van twee medeklinkers die prettig samen uit te spreken zijn. Tje heeft daarom iets boven tie op een manier die pje of kje niet hebben.
Tessel Visscher kwam niet uit het zuiden van Zuid-Holland en ook niet uit het oosten. Desalniettemin gebruikte ze hertie. Hoe zag het landkaartje van verkleinwoorden er toen uit? Dat zou ik graag willen weten.
Wouter Steenbeek zegt
Ik lees het gedicht nu pas. Zaterdag was ik, net als u, ergens anders. Maar is het wel helemaal zeker dat je "hertie" moet lezen? Waren de i en de j al volmaakt uitgesplitst in die tijd? Klonk de 'ie' wel helemaal als een eenklank? Bovendien was er ongetwijfeld veel verwarring rondom de -ie en de -je. In bepaalde delen van het land zeggen ze "kofje" voor "koffie", wat vaak als hypercorrectie wordt beschouwd maar dat waarschijnlijk niet is (het komt bijvoorbeeld ook in het Fries voor; niet aannemelijk dat men zich daar extra veel van Standaardnederlandse taalwetten zou aantrekken). Bovendien denk ik dat er toen in Holland eerder nog wat minder vaak verkleinwoorden op -ie werden gemaakt. Het zeer ouderwetse Katwijks heeft in het enkelvoud 'gewoon' "popje", terwijl het in het meervoud "poppies" wordt. Zoiets stel ik me ook bij het Nederlands van toen voor.
Maar natuurlijk: zeker weten kunnen we het allerminst, en deze spelling roept interessante vragen op.
Marc van Oostendorp zegt
Ik weet niet zeker wat het in de online-wereld betekent om te zeggen dat je 'ergens anders' bent. Inderdaad zijn er in allerlei dialecten afwisselingen tussen 'ie' en 'je', sterker nog: het 'je' van het standaard-Nederlandse diminutief is vermoedelijk ontstaan uit 'ie' en ook voor niet-Friese dialecten geldt dus dat je voorzichtig moet zijn om hypercorrecties te zien in 'je''s: het kunnen ook oude vormen zijn. Bovendien is ook de verandering de andere kant op volkomen regelmatig: het verschil tussen 'je' en 'ie' is gering. Ik zal er nog wel eens over schrijven (het laatste hoofdstuk van mijn proefschrift ging precies hierover; dat is volgende week 20 jaar geleden!)
Wouter Steenbeek zegt
Ik had er eigenlijk nooit rekening mee gehouden dat de verkleinwoorden ook de andere kant op kunnen evalueren, had altijd maar aangenomen dat plekje ten langen leste in plekkie was veranderd. In elk geval zal ik, als geïnteresseerde leek (ik leg de nadruk graag op het eerste woord), uw proefschrift eens lezen!