Dat wij hier vanuit Leiden en Amsterdam een weblog maken in het Nederlands en niet in het Duits, dat had je tweeduizend jaar geleden toch ook niet kunnen zien aankomen. Er was in die tijd weinig reden om aan te nemen dat wij zouden vinden dat we een andere taal spreken dan de Dusseldorpers, terwijl de laatsten op hun beurt dan wél weer dezelfde taal spreken als de mensen in München en Berlijn. Er werden overal in onze contreien allerlei – overwegend – Germaanse dialecten gesproken, die op allerlei manieren door elkaar liepen. En pas in de afgelopen pakweg vijfhonderd jaar zijn wij een andere taal.
Onder meer dat verhaal wordt verteld in Jelle Stegemans Handbuch Niederländisch. Sprache und Sprachkultur von den Anfängen bis 1800. Het is een boek dat vermoedelijk geschreven is met Duitse studenten in het achterhoofd, al valt het denk ik ook goed te lezen door wat wel ‘de geïnteresseerde leek’ genoemd wordt – degene die misschien geen officiële taalkundige training ambieert, maar bereid is om iets te leren.
Voor die lezer vertelt Stegeman een gevarieerd verhaal van de Nederlandse taal. Er komt van alles en nog wat aan de orde, zowel de ontwikkelingen binnen de taal zelf als de historische en culturele context waarin alles gebeurde. Er staan een paar mooie kleurenreproducties van Bruegel, Vermeer en andere meesters in het boek en heel veel tekstfragmenten die over het algemeen ook nog in het Duits vertaald worden.
Ik vond vooral het Duitse perspectief interessant, dat er onnadrukkelijk inzit: het is er Stegeman – die hoogleraar Nederlands in Zürich is geweest – niet om te doen om de hele tijd over Duitsland te beginnen, maar onwillekeurig komt het er bij een Duitstalig publiek natuurlijk toch wel af en toe op neer. Zo wijst Stegeman op een passage uit de Spaanse Brabander waarin Bredero het Duits persifleert. en laat hij zien dat Martin Opitz (1597-1639) zich liet inspireren door P.C. Hooft (1581-1647):
Fast auß dem Holländischen.
LEitsternen meines Haupts / vnd meiner jungen Zeit / Die als Planeten sind gesetzet meinem Leben / Jhr Augen / wann ich euch so freundlich sehe schweben / So bin ich als entzückt / vnd kenne gantz kein Leid. Dann jhr beschliest in euch ein’ hohe Liebligkeit / Vnd lieblich’ Hoheit; jhr / jhr könnt alleine geben Genüge / rechte Lust: wornach wir Männer streben Das habt jhr / O mein Liecht / vor allem weit vnd breit. Natura selber liegt im Tunckeln fast begraben / Vnd mangelt ihres Liechts / von wegen jhrer Gaben / Die gantz versamblet sind in solcher engen statt, Doch ist sie enge nicht / vnd kann sich weit ergiessen / Ja were groß genung fast alles einzuschließen / Weil sich mein’ arme Seel’ in ihr verirret hat. |
Laat een reactie achter