Ik kan me voorstellen hoeveel lol Wouter en Pepijn moeten hebben gehad terwijl ze de verzameling aanlegden waarvan ze vandaag een deel presenteren in hun boek Dat hoor je mij niet zeggen!
Het is een curieuze verzameling, zoals hij tot nu toe niet bestaat: het gaat niet om spreekwoorden of gezegden, het gaat ook niet om thuistaal, het gaat om zinnetjes doodgewone zaken, vaste formules waarmee wij Nederlandstaligen het alledaagse benoemen: ‘Dan moeten we nú wel gaan’, ‘Zit de vijf al in de klok?’, ‘Wie belt er nog zo laat?’, ‘Je bent nooit te oud om te leren’, ‘Even centraal!’
Je hebt er een bijzonder taalgevoel voor nodig, om het te horen: dat zeggen mensen eigenlijk altijd op dezelfde manier.
Er is niks grappigs of diepzinnigs aan, het zijn niet eens mooie formuleringen, maar als je erbij stilstaat wordt het steeds wonderlijker: het lijkt ineens alsof je een groot deel van de dag eigenlijk alles almaar in dezelfde woorden aan het zeggen bent.
Zijn er nog spannende dingen gebeurd terwijl ik weg was?
— Dagelijks Cliché (@DagelijksCliche) 23 september 2015
Wouter en Pepijn – ik ben van allebei collega geweest op het Meertens Instituut én bij Onze Taal, inmiddels zijn ze allebei voor zichzelf begonnen – zijn de ideale verzamelaars geweest, twee mannen die heel precies kunnen luisteren, een fijn taalgevoel en het juiste gevoel voor ironie hebben. Ze hebben al enkele jaren een Twitter-account (@DagelijksCliche) waarop ze elke dag een cliché de wereld insturen, dat regelmatig ook nog toepasselijk is op een gebeurtenis van die dag. Op die manier hebben ze ook andere cliché-verzamelaars aangespoord om bij te dragen.
Het boekje heeft een nawoord van de Leidse taalkundige Ton van der Wouden. Die legt erg de nadruk op de sociale functie van clichés: door alles altijd op precies dezelfde manier te zeggen laat je weten hoe goed ingeburgerd je bent, dat je alle codes van de groep je geheel en al hebt eigengemaakt.
Dat zal vast zo zijn, maar het lijkt me niet alles wat erover te zeggen valt. Zo zijn er ook best veel clichés die ergernis en ongenoegen uitdrukken (‘Ik ben je hondje niet’, ‘Je ziet toch dat ik bezig ben?’) Ergernis lijkt mij geen moment waarop je wil laten zien dat je dezelfde codes beheerst als de ander om je onderlinge verbondenheid te uiten. Er is dus meer aan de hand: ik denk ook dat die clichés routines zijn, dingen waar je makkelijk op teruggrijpt als je onder druk staat omdat je snel wat moet zeggen. En in menselijke interactie moet je heel vaak snel wat zeggen.
Volgens mij heeft iedereen ook wel wat persoonlijke routines. Als bij mij heel vaak de telefoon gaat, zeg ik ‘Het lijkt hier wel een kantoor!’ En als ik het niet zeg, denk ik het geheid. Ik heb dat ooit van iemand overgenomen, geloof ik, maar ik weet niet meer van wie, dus ik denk het niet om bij een groep te horen. Het is een privé-cliché, maar een dat als het bij mij maar vaak genoeg blijft lijken op een kantoor, vanzelf de wereld zal veroveren.
Maar Ton heeft wel gelijk als hij erop wijst hoe fascinerend de verzameling is voor de taalwetenschap – en voor alle liefhebbers van dat wonderlijke verschijnsel van de menselijke taal.
Gisterenavond werden Wouter, Pepijn én ik geïnterviewd voor Editie-NL:
Johan Rooryck zegt
Mooi mooi…
Anoniem zegt
Is dit de volgende-generatie-variant op Inez van Eijk, "Ik zeg maar zo, ik zeg maar niks" (1978)?
Daar vond ik destijds een groot deel van mijn opvoeding in terug. Ben benieuwd naar deze nieuwe verzameling.
Wouter van Wingerden zegt
Nee, de boeken van Inez van Eijk gaan – ook tot onze verrassing – voor het leeuwendeel over andere soorten zinnen: vooral wijsheden, stoplappen, dooddoeners, flauwe antwoorden, en deels ook wel familietaal. Pepijn en ik hebben de verzamelbundel helemaal bekeken en de overlap met ons boek is maar een paar procent. Dat komt wellicht doordat 'onze' zinnen nog letterlijker en daardoor onopvallender zijn.