Het verzameld werk van Erasmus is alleen al door zijn omvang verbluffend. Hij moet dag in dag uit vellen vol geschreven hebben om dat gigantische oeuvre te scheppen. Zijn bijdrage aan politiek, pedagogiek, theologie, filosofie en filologie dreunt alle eeuwen door. Hij heeft in de Nederlanden, Frankrijk, Engeland, Italië en Duitsland gewoond en gewerkt, totdat hij in 1536 in Zwitserland begraven werd. De grote Roterodamus schreef geen woord in zijn moedertaal. Maar er zijn 74 verschillende titels van hem in het Nederlands vertaald, sommige verschillende malen. Alleen al de productie van deze eeuw (ik bedoel de laatste vijftien jaar) is indrukwekkend: de Lof der Zotheid verscheen in veelvoud, de uitgave in Rotterdam van de integrale correspondentie is halverwege en een kloeke serie (inmiddels zes delen) bij Athenaeum geeft een goed gespreid beeld van het oeuvre. We zitten om de vertaalde Erasmus niet verlegen.
Een bijzonder gegeven is de bekendheid van Erasmus in het zestiende-eeuwse Amsterdam. Het cultuurcentrum in de zeventiende eeuw, maar hoe zat het in de eeuw daarvóór? In de periode 1524 tot 1600 zijn mij maar liefst 17 Nederlandstalige in Amsterdam gedrukte Erasmiana bekend, terwijl toneelstukken in Amsterdam pas gedrukt werden vanaf 1582; van dat jaar tot 1600 verschijnen in Amsterdam 18 toneelteksten, waarvan zes in het Latijn. Wie slechts het toneel bestudeert ziet Amsterdam in de eerste drie kwart, ja vier vijfde van de zestiende eeuw als een vissersdorp; wie het humanisme bestudeert ziet het als een geleerdenparadijs.
In de zeventiende eeuw is er iets raars met Erasmus. Hij wordt door de literatoren lang niet zo vaak genoemd als je zou verwachten – zeker zijn idee over soberheid en verdraagzaamheid moet de Hollanders toch hebben aangesproken. Waarschijnlijk lag hij door zijn kritiek op de katholieke kerk, en daarnaast zijn weigering om zich aan te sluiten bij de protestanten, in beide kampen te gevoelig. Of door de ongewone vorm van zijn kritiek: het was niet gebruikelijk serieuze theologie combineren met humor. En toch zijn er in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw niet minder dan 333 uitgaven van vertalingen van zijn werk verschenen.
De Lof der Zotheid kreeg zes verschillende vertalingen (1560, 1659, 1676, 1689, 1706 en 1798). Ook van de Colloquia, dialogen om Latijn te leren, verschenen verschillende vertalingen, meestal een selectie maar in de zeventiende eeuw drie keer compleet, voor zover de gesprekken niet over de Latijnse grammatica en woordspelingen gaan en dus onvertaalbaar zijn. Erasmus is in de Colloquia komisch met een ernstige ondertoon. Zijn stijl is niet gemakkelijk weer te geven in het Nederlands, dat nu eenmaal altijd onderdoet voor het Latijn in compactheid en precisie (als ze in Brussel het Latijn zouden invoeren als Europese taal waren we van een hoop ellende af). Dirck Pietersz Pers, die de Colloquia in 1634 vertaalde, treft in de dialoog tussen de abt en de geleerde vrouw de juiste toon, als hij de arrogante abt Antronius plaatst tegenover de erudiete Magdalia, die voorspelt dat er vrouwelijke priesters zullen komen:
Magdalia: Wat deden Paula ende Eustochius warense niet besigh in heylighe boeken?
Antronius: Maer dat is nu seltsaem.
Magdalia: Alsoo seltsaem was eertijdts een ongheleerde Abt: maer nu ter tijd en is daer niet so ghemeyn. Eertijds waren Princen ende Keysers niet min in gheleertheydt als in heerschappije uytnemende. Doch en is het evenwel so vreemt niet, als ghy meynt: daer zijn in Spaengien, oock in Italien niet weynighe seer edele Vrouwen, die in geleertheydt teghen een yeder gheleerdt man bestaen souden moghen: in Engelandt zijnse in’t huys van Morus, in Duytslant die van Bilibaldus ende Blaurerus gheslacht. Indien ghy niet toe en siet, ’t sal ten laetsten daer toe komen, dat wy in de Theologische Scholen sullen lesen, dat wy inde Kercken predicken ende uwe Mijters sullen verkrijghen.
Antronius: Dat wil God verhoeden.
Magdalia: Jae ghy behoorde dat te verhoeden: want ist dat ghy soo voort gaet, als ghy begonnen hebt, de Gansen sullen eerder beginnen te predicken, dan datse u (die stomme Herders zijt,) dulden souden. Ghy siet, dat het tooneel des Wereldts nu wordt omgheset: of ghy sult u persoon moeten aflegghen, of elck sal het zijne moeten doen.
Antronius: Hoe ben ick by dit wijf gheraeckt? So ghy ons eens komt besoecken, ick sal u genoeghlijcker ontfanghen.
Magdalia: In wat manieren.
Antronius: Wy sullen danssen, wy sullen den buyck vol drincken, wy sullen jaghen, spelen, lachen.
Magdalia: Ick magh nu alrede wel lachen.
Ja lach maar: dit is keiharde kritiek op de geestelijkheid die zijn taken verwaarloost en zijn ideeën verkwanselt. Pers schrijft ‘Eustochius’ maar het gaat hier om een vrouw, Julia Eustochium, de dochter van Paula Romana, twee adepten van de door Erasmus zo bewonderde kerkvader Hieronymus.
Een overzicht van de Nederlandse Erasmusvertalingen is te vinden op de site van de Opleiding Nederlands in Leiden. Daar staan ook de acht verschillende vertalingen van de Lof der Zotheid van 1560 tot 1912 gedigitaliseerd, de Colloquia zoals die in 1634 door Dirck Pietersz. Pers zijn uitgegeven, een vertaling van Erasmus’ autobiografie uit 1615 en een keur aan gedichten van Vondel tot Deelder.
Laat een reactie achter