Hoe verhouden taal en cultuur zich tot elkaar? Over die kwestie is nu eindelijk een heus handboek verschenen, het Routledge Handbook of Language and Culture. Wat is bijvoorbeeld de relatie van de Nederlandse taal tot de Nederlandse cultuur? Wij schelden bijvoorbeeld in vergelijking met anderen veel met namen die naar ziektes verwijzen. Je kunt dan zeggen: in het Nederlands, maar niet in het Engels, is kanker een negatief voorvoegsel – een eigenschap van de taal.
Je kunt ook zeggen: Nederlanders hebben een eigenaardige obsessie voor ziektes, die veroorzaakt wordt door de calvinistische predestinatieleer (ik zeg maar wat). Maar wordt nu onze taal beïnvloed door onze cultuur? Of is die taal zelf eigenlijk neutraal met betrekking tot ziektes en zou je er op zich ook wel in kunnen schelden door bijvoorbeeld iemands voorouders te beledigen?
En dan is er nog een derde onbekende in deze hele vergelijking: die van het denken. Denken wij Nederlanders anders over ziekten dan andere mensen? En als dat zo is, komt dat dan door onze met zondebesef doortrokken cultuur? Of door het feit dat we de hele dag van alles en nog wat van het predicaat kanker horen voorzien worden?
De studie van de relatie tussen taal en cultuur heeft een beetje een ambiguë status in de wetenschappelijke wereld. Het was een onderwerp dat in de eerste helft van de twintigste eeuw hét object was van onderzoek van beroemde Amerikaanse anthropologisch taalkundigen zoals Franz Boas, Edward Sapir en Benjamin Whorf. Zij ontdekten, huiselijk gezegd, dat de Amerikaanse indianentalen in veel opzichten sterk verschilden van de bekende Europese, en zij zochten naar een verklaring voor zulke verschillen. Zouden die niet te maken kunnen hebben met een andere manier van naar de wereld kijken (dus van denken), en zou die op zijn beurt weer niet te maken kunnen hebben met een andere cultuur?
Na die tijd heeft het onderwerp enige tijd stil gelegen. Een belangrijke oorzaak daarvoor was dat het zo’n onontwarbare knoedel is, dat je nauwelijks aan serieuze empirische toetsing kunt beginnen. Stel, je vindt dat de cultuur de taal beïnvloedt – wat bedoel je dan precies met ‘de cultuur’ en wat met ‘de taal’? Tegelijkertijd blijft de kwestie heel veel mensen – onderzoekers én niet-onderzoekers – mateloos fascineren. En met name de laatste jaren zijn er dan ook wel experimenten gedaan die, misschien, op punten, op hele kleine punten, laten zien dat de taal die je spreekt, eventueel, je denken, op punten, op hele kleine punten, beïnvloedt (de hypothese van Whorf).
Maar tegelijkertijd worden er ook wel degelijk nieuwe wegen gevonden om de vragen wel toegankelijker te maken. Vaak gaat het dan om wat concreter afgebakende gebieden, zoals verwantschapsrelatie (zwager, achterneef) of beleefdheid. En, blijkens dit Handboek, wordt er ook wel aan theorievorming gewerkt.
Ik heb bijvoorbeeld wel sympathie voor het werk van Anna Wierzbicka, die in een aantal hoofdstukken genoemd wordt en ook zelf een hoofdstuk bijdraagt. Zij probeert een soort neutrale wetenschappelijke notatiesysteem te bedenken waarin je alle ideeën uit alle culturen heel precies kunt opschrijven. Er is volgens dat idee een verzameling ‘primitieve ideeën’ die alle mensen met elkaar delen (bijvoorbeeld ‘een persoon’, of ‘praten’, of ‘een gedachte’) en individuele culturen maken hun eigen begrippen van de werkelijkheid door van die primitieve ingewikkelder constellaties te maken.
In dit handboek legt Wierzbicka bijvoorbeeld uit hoe dat werkt voor wat zij culturele scripts noemt: het soort verwachtingen die je hebt als je met iemand een gesprek aangaat. Een Russisch script voor een gesprek luidt bijvoorbeeld, nadat het door Wierzbicka helemaal in de primitiefste concepten is uitgeplozen:
- op veel momenten is het goed als iemand tegen iemand anders wil zeggen: ‘Ik denk dit nu, ik voel iets om die reden’.
- op veel momenten, als iemand iets over iets wil zeggen tegen iemand anders, is het goed als deze iemand denkt op deze manier: ‘Ik wil het goed zeggen. Om die reden, wil ik er enige tijd over nadenken voordat ik het zeg.’
Ik ben gek op onze Russische conversaties & kijk ernaar uit & denk na over en herinner me de langste … Ik kan nooit zo praten met iemand in Engeland … Het Russisch is voor mij verbeeldingsrijker, intiemer en poëtischer dan enige andere [taal] – & ik voel een vreemde transformatie van mijn persoonlijkheid als ik het spreek – alsof alles makkelijker wordt om uit te drukken & de wereld lichter en charmanter wordt op iedere mogelijke manier.
Berlin relateert zelf dus van alles aan de Russische taal: zij verandert zijn persoonlijkheid én zelfs de wereld. Volgens Wierzbicka is dat gevoel te herleiden tot – onder andere – de hierboven gegeven Russische en Angelsaksische scripts. Horen die bij de taal of bij de cultuur? Dat doet er eigenlijk niet toe – het zijn verwachtingen die we in ons hoofd hebben en die verbonden zijn aan het gebruik van de ene of de andere taal. En het zijn verwachtingen die in ons hoofd passen omdat ze gesteld zijn in een simpele taal die uiteindelijk iedereen begrijpt.
Lucas Seuren zegt
In de woorden van Stephen Fry: "We are defined by our language. (…) If Hitler had been British, would we, under similar circumstances, have been moved, charged up, fired up by his inflammatory speeches or would we simply have laughed?"
Marc van Oostendorp zegt
Wat een mooi citaat!
Marc van Oostendorp zegt
(Alleen een beetje jammer van het 'similar circumstances'.)
Lucas Seuren zegt
Het volledige citaat in context – A bit of Fry and Laurie – op YouTube: https://www.youtube.com/watch?v=MSyIhapMdI8.
Freek zegt
Nu bezig met een cursus Russisch sinds 3 maanden en opzich valt het reuze mee. Het is een fijn gevoel om te blijven ontwikkelen en het doet me deugd dat ik de juiste taal hebt gekozen