De ware taalliefhebber herken je misschien wel aan haar fascinatie voor woorden als dat, wat, die en wie. Het zijn kleine woordjes die op het eerste gezicht heel weinig betekenen, maar waarover je als je maar even nadenkt allerlei vragen kunt stellen.
Is het bijvoorbeeld toeval dat vrijwel alle woorden die iets bevragen met een w beginnen? En dat aanwijzende voornaamwoorden en lidwoorden met een d beginnen? En dat wat en dat tegenhangers van elkaar lijken net als wie en die? En hoe komt het dat een woord als wat op zoveel verschillende manieren kan worden gebruikt?
- Wat heb je gelezen? (Vragend voornaamwoord)
- Ik heb wat interessants gelezen. (Onbepaald voornaamwoord)
- Ik lees wat ik interessant vind. (Relatief voornaamwoord in vrije relatiefzinnen)
- Dat is het boek wat ik lees. (Relatief voornaamwoord in relatiefzinnen met hoofd.)
- Ik moet nog wat artikels lezen. (Kwantificerend lidwoord.)
- Ik ga nog wat tennissen. (Kwantificerend bijwoord.)
- Wat een mooie dag! (Exclamatieve markeerder.)
In een recent Utrechts proefschrift probeert de Duitse taalkundige Mirjam Hachem die vragen – voor zowel het Nederlands als het Duits – te beantwoorden.
Hachem lijkt me een serieuze onderzoeker; dat levert prikkelende literatuur op. Je ziet haar worstelen met de enorm ingewikkelde materie. Haar ambitie is om er een afgeronde theorie over te ontwikkelen in het kader van de generatieve grammatica. Nu is een van de problemen van de generatieve grammatica op dit moment dat er een betrekkelijk groot aantal versies van bestaan. Ze probeert daarom in het eerste deel van het proefschrift een theorie samen te stellen die antwoord kan geven op alle vragen.
Vierdeling
Dat blijkt nog geen sinecure, en ik weet ook niet zeker of wel op alle vragen antwoord is gekomen, maar onderweg worden er allerlei interessante inzichten geformuleerd en prikkelende suggesties geopperd.
Eén zo’n suggestie is dat de woorden grammaticaal geslacht, mannelijk, vrouwelijk en onzijdig misleidend zijn. Het verschil tussen die en der in het Duits heeft niets met geslacht te maken, net zo min als dat tussen het Nederlandse de en het. In plaats daarvan stelt Hachem voor dat er een vierdeling bestaat:
- Zogenoemde onzijdige lidwoorden beschrijven eigenlijk ontelbare en ondeelbare massa’s (het menselijke).
- Zogenoemde mannelijke lidwoorden beschrijven enkelvoudige individuen (de mens).
- Zogenoemde vrouwelijke lidwoorden beschrijven collectieven (de mensheid).
- De vierde klasse is het gewone meervoud (de mensen).
- de wijn – het wijntje
- de drank – het drankje
Hoe dit ook zij, Hachem laat haar theorie ook opgaan voor die, wie, dat en wat: de laatste twee beschrijven dus amorfe massa’s, terwijl de eerste twee eenheden beschrijven (in het geval van wie gaat het over heel speciaal soorten eenheden, namelijk menselijke individuen). Dat en wat gaan daarbij over amorfe massa’s. De d kiest in alle gevallen een specifieke instantie (die man, dat water), maar de w wijst juist geen specifieke eenheid aan – vandaar dat wie en wat als vraag kunnen worden begrepen (de luisteraar wordt dan als het ware uitgenodigd om het gat te vullen dat de w slaat), maar het kan ook iets onbepaalds betekenen, zoals in ‘ik lees wat’ of het Duitse ‘ich sehe wen’.
Wat bestaat, kortom, uit twee delen: at dat ongeveer betekent ‘amorfe massa’ en w dat ongeveer betekent ‘een of andere’. Het is dus het ultieme meest nietszeggende lidwoordachtige woord. Vandaar dat het op zoveel manieren kan worden ingezet.
Marcel Plaatsman zegt
Fascinerend, jammer dat het boekje in het Engels is.
De moeilijkheid met verwijzen lijkt uitsluitend bij woorden die niet-levende zaken beschrijven te liggen. Bij levende wezens is de keuze voor "hij" en "zij" duidelijk (in het Nederlands tenminste, in het Duits heb je officieel nog "das Mädchen (…) es", maar ook daar is de praktijk weerbarstig). We hebben dus eerst een tweedeling van twee geslachten, levend en niet-levend, en die geslachten vallen op hun beurt verder uiteen in mannelijk en vrouwelijk (bij levend) en in de bovengenoemde driedeling bij niet-levend. De lidwoorden gaan hun eigen weg.
Dat onderscheid tussen levend en niet-levend heeft trouwens al mooi z'n beslag gekregen in het meervoud, waar voor levende wezens het gewraakte "hun lopen" bestaat, dat voor niet-levend uitgesloten is. Ook het gebruik van de genitief-s ("mijn moeders boek") is tot het levende geslacht bekend.
Toch aardig hoe deze vermeende verloedering onze taal alleen maar gecompliceerder maakt. 🙂